ECLI:NL:HR:2008:BC8644

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00462/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht en nietigheid van het onderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte niet op de zitting verscheen, wat leidde tot verstek. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de dagvaarding nietig was, omdat deze niet tijdig was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding op 16 augustus 2006 aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem was uitgereikt, terwijl de verdachte op 24 augustus 2006 ter terechtzitting had moeten verschijnen. De termijn van tien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 413, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, was niet in acht genomen. De stukken van het geding gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de termijn was verkort met toestemming van de verdachte. Het Hof had het onderzoek moeten schorsen, maar heeft dit verzuimd. Dit verzuim was zo ernstig dat het leidde tot de nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 juni 2008
Strafkamer
nr. 00462/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van 7 september 2006, nummer 21/003482-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 21 juni 2005 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de behandeling van zijn zaak bij te wonen.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Een akte rechtsmiddel houdt in dat mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te Wijk bij Duurstede, op 5 juli 2005 ter griffie van de Rechtbank te Arnhem is gekomen en heeft verklaard door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de hierna te noemen verklaring en beroep in te stellen tegen het eindvonnis van 21 juni 2005.
(ii) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem van 24 augustus 2006, houdt in dat die dagvaarding, na een vergeefse poging tot uitreiking aan het adres [a-straat 1] te [woonplaats], op 16 augustus 2006 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem, "omdat de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", en dat een afschrift van die dagvaarding op 16 augustus 2006 is verzonden aan het hiervoor genoemde adres.
(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2006 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend en voorts houdt dat proces-verbaal onder meer het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Voorts betoogt de raadsman dat zijns inziens de dagvaarding in hoger beroep nietig dient te worden verklaard. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte in Israël verblijft en niet op de hoogte is van het feit dat zijn zaak vandaag in hoger beroep dient. Mocht het hof tot een ander oordeel komen dan verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak om verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen ter terechtzitting te verschijnen.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat de dagvaarding in hoger beroep is betekend overeenkomstig artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering en dat zij zich verzet tegen aanhouding.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verweer van de raadsman wordt verworpen. Blijkens de akte van uitreiking is gepoogd op 7 augustus 2006 de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte uit te reiken op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Dit is niet gelukt daar op het aangegeven adres niemand werd aangetroffen. Vervolgens is op 16 augustus 2006 de dagvaarding ter griffie van de rechtbank te Arnhem uitgereikt aan de griffier van die rechtbank, die nog dezelfde dag de dagvaarding als gewone brief naar het bovenstaande adres heeft gestuurd. Blijkens de gegevens van de basisadministratie persoonsgegevens van 16 augustus 2006 stond verdachte sinds 13 november 2003 ingeschreven op dit adres. Nu de dagvaarding in hoger beroep juist is betekend en het onderzoek ter terechtzitting ook overigens geen aanleiding geeft tot het uitspreken van de nietigheid van de dagvaarding wordt het verweer verworpen. Voorts overweegt het hof dat nu verdachte zelf hoger beroep heeft laten instellen van hem mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding voor die aanleg hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Het hof wijst derhalve het verzoek af."
3.4. Nu volgens de hiervoor onder 3.2 sub i genoemde akte van uitreiking de dagvaarding van de verdachte om op 24 augustus 2006 ter terechtzitting van het Hof te verschijnen op 16 augustus 2006 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem, is de in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht genomen. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413, eerste lid, Sv in verbinding met art. 265, derde lid, Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek was verleend tegen de niet verschenen verdachte. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert (vgl. HR 12 februari 2002, LJN AD7800, NJ 2002, 286).
3.5. De klacht is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 juni 2008.