ECLI:NL:HR:2008:BC8644
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Schending van het aanwezigheidsrecht en nietigheid van het onderzoek in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte niet op de zitting verscheen, wat leidde tot verstek. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de dagvaarding nietig was, omdat deze niet tijdig was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding op 16 augustus 2006 aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem was uitgereikt, terwijl de verdachte op 24 augustus 2006 ter terechtzitting had moeten verschijnen. De termijn van tien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 413, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, was niet in acht genomen. De stukken van het geding gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de termijn was verkort met toestemming van de verdachte. Het Hof had het onderzoek moeten schorsen, maar heeft dit verzuimd. Dit verzuim was zo ernstig dat het leidde tot de nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.