ECLI:NL:HR:2008:BC8637

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01169/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J. de Hullu
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Kantonrechter in Roermond. De aanvrager, geboren in 1966, had een geldboete van € 480,- opgelegd gekregen, subsidiair 9 dagen hechtenis, wegens het niet hebben van een verzekering voor een motorrijtuig. De aanvrager stelde dat zijn tweelingbroer, zonder zijn medeweten, de auto op zijn naam had gezet en dat hij daardoor onterecht was veroordeeld. De aanvrage tot herziening berustte op de stelling van persoonsverwisseling, waarbij de aanvrager betoogde dat zijn broer verantwoordelijk was voor de overtredingen die aan hem waren toegeschreven.

De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld en geconcludeerd dat de inhoud van de stukken niet het ernstige vermoeden wekt dat de Kantonrechter, indien hij op de hoogte was geweest van de stellingen van de aanvrager, tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. De verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van de verkoper van de auto en de tweelingbroer, gaven onvoldoende steun aan de stelling van de aanvrager. De Hoge Raad oordeelde dat de gestelde omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die herziening rechtvaardigt volgens artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de Kantonrechter in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om substantiële ondersteuning te bieden voor claims van persoonsverwisseling in het strafrecht.

Uitspraak

22 april 2008
Strafkamer
nr. 01169/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Roermond van 14 december 2005, nummer 04/780239-05, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", gepleegd op 8 december 2004 veroordeeld tot een geldboete van € 480,- subsidiair 9 dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling en dat de ééneiige tweelingbroer van de aanvrager zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlagen zijn bij de aanvrage gevoegd, voor zover hier van belang:
(i) een schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] van 6 februari 2006, gericht aan de Officier van Justitie Arrondissementsparket Roermond, inhoudende, voor zover hier van belang:
"Op 12 januari 2006 kreeg ik van uw parket een brief met daarin een ontzegging van de rijbevoegdheid. Het betreft hier een rijbevoegdheid voor het rijden zonder verzekering t.n.v. [aanvrager].
Mijn vraag aan u is of ik hier nog iets aan kan doen. Mijn broer is namelijk vrachtwagen chauffeur en zonder rijbewijs zal hij waarschijnlijk zijn baan verliezen.
Hij weet zelf helemaal niks van deze zaak omdat ikzelf, [betrokkene 1], alle stukken van de rechtbank e.a. ondertekend heb en hem hierover niet heb ingelicht.
Ik zal kort uitleggen waarom deze situatie zo ontstaan is:
Ikzelf en mijn vriendin hebben tot 1 februari j.l. in een faillissement gezeten. Dit betrof ons oude bedrijf en ons persoonlijk faillissement. Dit faillissement is uitgesproken op 24 maart 2003 en op 1 februari 2006 weer opgeheven wegens gebrek aan baten.
Mijn broer is sinds een jaar of tien bij ons inwonend. Gedurende deze periode heb ikzelf veel "papierwerk" voor hem gedaan. Hij is mijn tweelingbroer dus het was allemaal vrij gemakkelijk te regelen.
Eind 2004 heb ik een auto aangeschaft waarvan het kenteken op naam van mijn broer stond.
(...)
Op 28 september 2005 is een oproep geweest voor de rechtbank. Om mijn broer niet onnodig ongerust te maken heb ik hem dit niet verteld met de bedoeling om dit later kenbaar te maken (...) Aangezien dit toch een grote druk op ons gezinsleven heeft gelegd, ben ik de oproep voor de rechtbank totaal vergeten. Totdat ik op 15 januari een brief kreeg met de ontzegging van de rijbevoegdheid.
Ik wil u vriendelijk vragen of deze veroordeling te wijzigen is door de intrekking van het rijbewijs ten laste van mij te laten komen daar ik hier zelf schuldig aan ben."
(ii) een proces-verbaal van aangifte van de aanvrager, neergelegd in proces-verbaal nr. PL2330/06-021046 van 17 februari 2006, inhoudende - voor zover hier van belang -:
"Ik doe aangifte van valsheid in geschrifte gepleegd door mijn broer [betrokkene 1].
Mijn broer heeft op mijn naam een auto gekocht en deze niet verzekerd. Hierdoor ben ik mijn rijbewijs kwijt. De auto betreft een rode Honda Civic voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-BB].
Dit is gebeurd begin december 2004.
Mijn tweeling broer heeft bij de koop ook mijn handtekening vervalst.
Ik heb een bekeuring gekregen voor het rijden zonder verzekering echter omdat mijn broer bij mij woonde en ik als vrachtwagenchauffeur bijna nooit thuis was.
(...)
Mijn broer heeft al in een brief aan de rechtbank geschreven dat hij inderdaad mijn naam heeft gebruikt en de auto niet heeft verzekerd en van de auto gebruik heeft gemaakt. Echter de rechtbank volhardde in het gewezen vonnis.
Ik heb nooit in die betreffende auto gereden.
Ik heb mijn broer [betrokkene 1] nooit het recht of de toestemming gegeven om mijn naam en handtekening te gebruiken voor de koop van die auto of van enige financiele transactie."
4.2.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door het College van Procureurs-Generaal een onderzoek ingesteld. In dat kader is [getuige 1] op 9 februari 2007 en 2 juli 2007 als getuige gehoord. De door hem op 9 februari 2007 afgelegde verklaring is neergelegd in een proces-verbaal nr. PL2334-06-021046 en houdt - voor zover hier van belang - in:
"Ik kan mij nog herinneren dat ik die blauwe Ford Escort eind 2004 heb verkocht aan [betrokkene 1]. Het kenteken van die auto is [AA-00-BB].
Ik kan mij dat herinneren omdat die jongens een eeneiige tweeling zijn. Zij hebben vaker een auto bij mij gekocht.
Ik weet dat je een [betrokkene 1] heb en een [aanvrager].
(...)
Ik kan u verklaren dat zij samen bij mij in de zaak waren toen betreffende auto werd gekocht."
De door hem op 2 juli 2007 afgelegde verklaring is neergelegd in een proces-verbaal nr. PL2334/06-021046 en houdt - voor zover hier van belang - in:
"U vraagt mij wie de personenauto voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-BB] daadwerkelijk heeft gekocht en opgehaald.
Ik kan u zeggen dat [betrokkene 1] de hierboven genoemde personenauto heeft gekocht en opgehaald.
(...)
U vraagt mij wie de hierboven genoemde personenauto op naam heeft gezet.
Dat heeft [betrokkene 1] zelf gedaan."
4.2.2. Voorts zijn in het kader van dat onderzoek de aanvrager en zijn tweelingbroer gehoord. De verklaring van de aanvrager, neergelegd in proces-verbaal nr. PL2332/06-021046 van 4 juli 2007, houdt - voor zover hier van belang - in:
"U geeft aan dat ik in mijn aangifte heb gesproken over een rode Honda Civic. Ik kan u daarop mededelen dat dat niet de juiste auto betreft. Dit moet een Ford Escort, volgens mij grijs zijn. Ik kan mij het kenteken niet meer herinneren. (...) U deelt mij mede dat van 02-10-2004 tot 15-02-2005 een Ford Escort kleur blauw met het kenteken [AA-00-BB] op mijn naam heeft gestaan. Dan zal het dat kenteken wel zijn geweest.(...)
U deelt mij mede dat uit onderzoek is komen vast te staan dat de betreffende personenauto met mijn rijbewijs op naam is gezet. U vraagt mij hoe mijn broer in het bezit van mijn rijbewijs is gekomen om de auto op naam te laten zetten. Daar heb ik al vaak over nagedacht. Ik heb een werktas. In deze werktas zitten mijn papieren, waaronder mijn rijbewijs. Destijds woonden mijn broer [betrokkene 1] en ik in het zelfde huis. De werktas zet ik bij thuiskomst in een hoek. Als 's avonds iemand het rijbewijs uit de tas haalt kan ik dat niet weten. Ik controleer dat niet elke morgen."
De verklaring van de tweelingbroer van de aanvrager, [betrokkene 1], neergelegd in proces-verbaal nr. PL2332/06-021046 van 5 juli 2007, houdt - voor zover hier van belang - in:
"Opmerking verbalisant:
Dit verhoor wordt afgenomen middels vraag en antwoord. Daar waar een V: voor de tekst staat is dit een vraag of opmerking van de verbalisant (en). Daar waar een A: voor de tekst staat is dit het antwoord of de spontane opmerking van de verdachte.
V: Door uw broer [aanvrager] is aangifte gedaan van valsheid in geschrifte waarbij een personenauto door u op zijn naam zou zijn gezet. U heeft reeds verklaard dat u dat gedaan hebt.
V: Op welke wijze heeft u de personenauto op de naam van uw broer kunnen zetten.
A: Om welke auto gaat het ook alweer.
V: Het was een blauwe Ford Escort [AA-00-BB]
A: Die heb ik samen met mijn broer [aanvrager] gekocht.
V: Voor wie was die auto dan.
A: Ik denk dat die auto voor mijn broer
[aanvrager] was. Hoe zat dat ook alweer.
V: Ik heb in een faillissement gezeten. Mijn woning is toen openbaar verkocht. Ik was toen bezig met het rond krijgen van een nieuwe hypotheek. Het is toen fout gelopen. Door samenloop van omstandigheden is het fout gegaan.
A: Wie heeft de auto dan op de naam van [aanvrager] gezet.
A: Dat zou hij gedaan kunnen hebben dat zou ik gedaan kunnen hebben. Ik weet het bij god niet meer.
V: Heeft u ooit een legitimatiebewijs van uw broer gebruikt.
A: Nee dat kan ik mij niet herinneren.
V: Uit de gegevens van RDW is die betreffende personenauto op naam gezet met het rijbewijs van uw broer [aanvrager]. Heeft u het rijbewijs van uw broer gepakt om dat te doen.
A: Dat durf ik u niet te zeggen.
V: Heeft uw broer [aanvrager] u gevraagd om te zeggen dat u de auto gekocht heeft om zo onder een ontzegging besturen motorrijtuigen van 4 maanden uit te komen.
A Nee dat heeft hij niet gedaan. Ik heb dat zelf voorgeslagen omdat het mijn fout was.
V: Wat is dan uw fout als uw broer de auto koopt is het toch zijn verantwoordelijkheid om aan de verplichtingen to voldoen.
A: Ik of mijn vriendin reed in die auto. Het is mijn fout geweest met de verzekering.
V: Hoe is dat gegaan.
A: Ik zorgde voor die dingen, de verzekering enz. Ik voerde het hele huisgebeuren en alles. Ik heb mijn broer gezegd dat ik de auto liet verzekeren. Dat is toen fout gelopen.
V: Wie heeft die auto gekocht.
A: Die auto heb ik zelf betaald.
V: Waarom staat die auto dan op naam van uw broer [aanvrager].
A: Om die auto buiten het faillissement te houden.
V: Hoe komt die auto dan op naam van uw broer.
A: Mijn broer wist daarvan.
V: Waarom zegt uw broer nu dat hij daar niets van wist.
A: Geen idee
V: Bent u met het rijbewijs van uw broer naar het overschrijvingspunt gegaan en hebt die auto op naam van uw broer gezet, eventueel zonder of met medeweten van uw broer.
A: Dat durf ik u niet te zeggen. Het is in elk geval met medeweten van mijn broer geweest.
V: Hoe bent u aan het rijbewijs van uw broer [aanvrager] gekomen.
A: Ik heb hem het rijbewijs gevraagd. Voor mij is het vrij simpel hij wist ervan.
V: Hebt u die auto op zijn naam gezet of heeft hij dat zelf gedaan en u de auto ter beschikking gesteld.
A: Dat weet ik niet meer, maar ik zal geen auto op naam van mijn broer [aanvrager] zetten zonder dat hij daarvan afweet.
V: Heeft u het rijbewijs van uw broer zonder medeweten van hem gepakt en daarmee de auto op naam gezet. Uw broer verklaart dat u het rijbewijs mogelijk op een avond uit zijn werktas heeft gehaald.
A: Ik kan mij niet herinneren dat ik het rijbewijs heb gepakt zonder dat mijn broer [aanvrager] daarvan afwist.
V: Heeft u valsheid in geschrifte gepleegd door zonder medeweten van uw broer die personenauto met zijn rijbewijs op naam te zetten.
A: Nee dat heb ik niet gedaan. Mijn broer [aanvrager] wist dat de auto op zijn naam stond. Ik ben alleen vergeten de verzekering te betalen.
V: Hebt u de handtekening van uw broer vervalst om de auto op zijn naam te kunnen zetten.
A: Dat zou kennen, maar ik kan mij dat niet voorstellen.
V: Bent u alleen naar het overschrijvingspunt gegaan of is uw broer met u mee geweest.
A: Dat durf ik u niet te zeggen. Ik was toentertijd met zoveel zaken bezig.
V: Uw broer doet aangifte tegen u. Ik kan mij dan voorstellen dat u zich dan de gang van zaken probeert te herinneren.
A: Er was in die tijd zoveel aan de hand. Mij interesseerde het allemaal niet meer in die tijd.
Ik heb mijn broer voorgesteld om de boete te betalen en dat hij op zijn werk dan gedurende de vier maanden dat hij niet mocht rijden in de garage ging werken.
Dit wilde mijn broer [aanvrager] en [betrokkene 2] niet. Ze wilden er perse mee doorgaan.
V: Voelt u zich verantwoordelijk voor wat er nu gebeurd is en zo ja waarvoor dan.
A: Ik voel mij verantwoordelijk omdat ik de verzekering niet heb betaald. Voor het op naam zetten van de personenauto voel ik mij niet verantwoordelijk. Dat is zeker niet zonder medeweten van mijn broer gebeurd."
4.3. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 en 4.2 genoemde stukken kan niet het ernstige vermoeden wekken dat de Kantonrechter, ware hij daarmee bekend geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken dan wel zou hebben ontslagen van rechtsvervolging. De stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de tweelingbroer van de aanvrager, [betrokkene 1], de auto buiten medeweten van de aanvrager op diens naam heeft gesteld, vindt in die stukken onvoldoende steun, in het bijzonder gelet op de onder 4.2.1 vermelde verklaringen van [getuige 1] en de onder 4.2.2 vermelde verklaring van [betrokkene 1].
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de door de aanvrager gestelde omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2o, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 april 2008.