ECLI:NL:HR:2008:BC8590
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan de Verenigde Staten in verband met zedenmisdrijven en de beoordeling van het strafdossier
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Breda van 25 oktober 2007. Het betreft een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika, in verband met beschuldigingen van zedenmisdrijven. De opgeëiste persoon, geboren in 1959 en woonachtig in Nederland, heeft beroep ingesteld tegen de uitlevering. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.C.J. Baaijens, heeft middelen van cassatie ingediend, die tijdens het pleidooi zijn toegelicht. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij de compleetheid van het strafdossier en het vermoeden van schuld aan de orde heeft gesteld. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. Na beoordeling van de ingediende middelen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De slotsom is dat het beroep wordt verworpen, zonder dat er grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest is uitgesproken door de vice-president F.H. Koster en de overige rechters in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.