ECLI:NL:HR:2008:BC8415
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Wijziging van alimentatie na echtscheiding en de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van alimentatie na hun echtscheiding. De man had in 2003 bij de rechtbank Rotterdam verzocht om nihilstelling van de alimentatie die hij aan de vrouw moest betalen, maar dit verzoek werd afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 293,-- per maand, met ingang van 1 september 2004. De vrouw heeft hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De wijziging in het inkomen van de man, die voortkwam uit een nieuwe arbeidsovereenkomst waarbij hij een netto salaris ontving, was niet te voorzien bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van alimentatieverplichtingen rekening te houden met de redelijkheid en billijkheid, vooral wanneer er significante veranderingen in de financiële situatie van een van de partijen optreden. De Hoge Raad wijst erop dat het hof essentiële stellingen van de vrouw niet in zijn beoordeling heeft betrokken, wat leidt tot een onvoldoende gemotiveerde beslissing. De zaak illustreert de complexiteit van alimentatiekwesties in het familierecht en de rol van de rechter bij het waarborgen van een eerlijke uitkomst voor beide partijen.