ECLI:NL:HR:2008:BC8133

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13198 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Belgische interneringsmaatregel in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2008 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Belgische interneringsmaatregel in Nederland. De veroordeelde, geboren in 1970, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Amsterdam, locatie Het Schouw'. De Belgische autoriteiten vroegen om de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot een vrijheidsbenemende interneringsmaatregel voor onbepaalde duur, vanwege het plegen van strafbare feiten die naar Belgisch recht strafbaar zijn, maar naar Nederlands recht niet als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank te Amsterdam had de tenuitvoerlegging van deze beslissing toelaatbaar verklaard en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing niet toelaatbaar is indien de veroordeelde naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn, onjuist is. De wetgeving, met name artikel 3.1.d van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS), biedt de mogelijkheid om een buitenlandse sanctie, zoals een gedwongen opname in een psychiatrische inrichting, toelaatbaar te verklaren, mits deze ook naar Nederlands recht kan worden opgelegd. De rechtbank had op basis van deskundigenrapporten geoordeeld dat de veroordeelde lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat hij niet strafbaar zou zijn in Nederland, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de Belgische interneringsmaatregel terecht toelaatbaar had verklaard en dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend was, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van langdurige beveiliging in een psychiatrische setting.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de veroordeelde, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef. Dit arrest benadrukt de mogelijkheden binnen de WOTS voor de uitvoering van buitenlandse rechterlijke beslissingen in Nederland, vooral in gevallen waar psychiatrische zorg noodzakelijk is.

Uitspraak

10 juni 2008
Strafkamer
nr. 07/13198 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 18 oktober 2007, nummer 13/498025-06, omtrent een verzoek van de Minister van Justitie van België tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Het Schouw" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) van 15 december 2003, waarbij de veroordeelde een interneringsmaatregel is opgelegd. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en de veroordeelde ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging opgelegd.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechter opgelegde sanctie toelaatbaar heeft verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat, nu de Rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde voor het feit waarvoor hij in België is veroordeeld in Nederland niet strafbaar zou zijn verklaard en in dat geval ontslag van alle rechtsvervolging zou zijn gevolgd, toelaatbaarverklaring is uitgesloten op grond van art. 3, eerste lid aanhef en onder d, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS).
3.2. Het gaat in dit geding om het volgende. Bij rechterlijke beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) van 15 december 2003, welke zich bevindt bij de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt, is vastgesteld dat de veroordeelde de strafbare feiten - aanranding van de eerbaarheid en verkrachting van een minderjarige onder de 14 jaar - heeft gepleegd en is hij ter zake veroordeeld tot een vrijheidsbenemende interneringsmaatregel voor onbepaalde duur. Van die rechterlijke beslissing wordt door de Belgische autoriteiten de tenuitvoerlegging in Nederland gevraagd. De Rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van deze beslissing toelaatbaar verklaard en daartoe verlof verleend en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging opgelegd.
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, in:
"3. Toelaatbaarheid
(...)
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Belgisch recht strafbaar zijn. Die feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar. (...)
Veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn geweest.
De rechter-commissaris heeft op 19 december 2006 de Forensisch Psychiatrische Dienst verzocht een psycholoog en psychiater te benoemen, teneinde over de opgeëiste persoon te rapporteren. Op 8 mei 2007 heeft psycholoog B. van Giessen gerapporteerd en op 14 mei 2007 psychiater H.P. Onkenhout. (...)
Zowel de rapportage van Van Giessen als de rapportage van Onkenhout vermelden dat veroordeelde lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type met grootheidsideeën.
Van Giessen meldt daarbij nog dat er sprake is van alcoholafhankelijkheid (thans in gedwongen remissie).
(...)
Zowel Van Giessen als Onkenhout achten de kans op recidive van feiten als aanranding en verkrachting of soortgelijke feiten (zedendelicten) hoog tot zeer hoog.
Beide deskundigen concluderen voorts dat (...) een behandeling buiten een gedwongen kader geen kans van slagen heeft.
(...)
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de rapportage van de hand van de Psychiatrisch Adviseur van het Ministerie van Justitie, Prof. Dr. H.J.C. van Marle, van 30 mei 2006 die na kennisname van de aan hem ter beschikking gestelde stukken heeft geconcludeerd dat op grond van het psychiatrisch toestandsbeeld van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf en het causale verband tussen deze stoornis en het misdrijf veroordeelde naar Nederlands inzicht ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht.
(...)
3.2
De rechtbank is op grond van voornoemde rapportages van oordeel dat veroordeelde bij veroordeling voor voornoemd feit in Nederland niet strafbaar zou worden verklaard en dat ontslag van alle rechtsvervolging zou volgen. (...)
4. Motivering van de strafoplegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel dwangverpleging.
Op grond van hetgeen hiervoor reeds onder 3.2 is overwogen acht de rechtbank veroordeelde niet strafbaar nu hij als ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Veroordeelde dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank is voorts van oordeel dat het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij, zoals eveneens onder 3.2 overwogen, de conclusies van de deskundigen omtrent het ziektebeeld en de noodzakelijk geachte lange duur van de behandeling van veroordeelde als uitgangspunt genomen en voorts in belangrijke mate rekening gehouden met de documentatie van veroordeelde, het hoge tot zeer hoge recidiverisico en de mate van langdurige beveiliging in psychiatrische ziekenhuizen."
3.4.1. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de WOTS van belang.
- Art. 3, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland slechts worden ten uitvoer gelegd voor zover:
(...)
c. de rechterlijke beslissing is gewezen ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is;
d. in geval van veroordeling, de dader naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest.
(...)"
- Art. 30, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Bevindt de rechtbank:
(...)
b. dat de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar Nederlands recht wel, doch naar het recht van de vreemde Staat niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en dat hij geen gedwongen psychiatrische verpleging behoeft;
c. dat de tenuitvoerlegging in Nederland op grond van het in een der in de artikelen 2, 3, 4, 6 of 7 bepaalde niet kan plaatshebben; of,
(...)
dan verklaart zij de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.
(...)"
- Art. 31, eerste lid, luidende, voor zover hier van belang:
"De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. (...)"
3.4.2. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de WOTS kan in dit verband nog het volgende worden ontleend.
Algemeen
"In verband met het voorgaande moet een kanttekening worden gemaakt betreffende de positie van degene die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens. De meergenoemde verdragen en ook het wetsontwerp staan er niet aan in de weg dat ook degenen, die een strafbaar feit hebben gepleegd doch deswege niet tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld, maar wier gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging is gelast, naar hun eigen land worden overgebracht ten einde aldaar verdere psychiatrische behandeling te ondergaan. Dit is op zichzelf een toe te juichen mogelijkheid omdat vaak juist voor deze personen alleen van een behandeling in eigen land bevredigende resultaten mogen worden verwacht. De buitenlandse dwangverpleging kan worden overgenomen als ook naar Nederlands inzicht de betrokkene aan een dergelijke behandeling dient te worden onderworpen."
(Kamerstukken II, 1983-1984, 18 129, nr. 3, p. 29-30)
"Indien de Nederlandse exequaturrechter tot het oordeel komt, dat het feit een in het buitenland veroordeelde niet kan worden toegerekend, doch dat hij gedwongen psychiatrische verpleging behoeft, kan hij inderdaad ter beschikkingstelling opleggen. Dat blijkt uit artikel 31 van het wetsontwerp, dat van de rechter verlangt de straf of maatregel op te leggen, die op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. (...)"
(Kamerstukken II, 1984-1985, 18 129, nr. 6, p. 8).
Ten aanzien van art. 3, eerste lid aanhef en onder d, WOTS
"De onder punt d gekozen formulering houdt rekening met de mogelijkheid dat een in plaats van een veroordelende straf opgelegde maatregel tot psychiatrische dwangverpleging in Nederland tenuitvoerlegging krijgt."
(Kamerstukken II, 1983-1984, 18 129, nr. 3, p. 41).
3.5. Het middel berust op de opvatting dat tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene is veroordeeld ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is en waarbij aan deze een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, niet toelaatbaar is ingeval de veroordeelde naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn op de voet van art. 39 Sr.
Die opvatting is onjuist. In art. 3, eerste lid aanhef en onder d, WOTS is, naar mede volgt uit de hiervoor in 3.4.2 weergegeven wetsgeschiedenis en strookt met het doel en het systeem van de WOTS, erin voorzien dat tenuitvoerlegging van een door de buitenlandse rechter aan de veroordeelde opgelegde sanctie die bestaat uit een gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging, toelaatbaar kan worden verklaard, indien naar Nederlands recht zodanige sanctie aan de veroordeelde eveneens kan worden opgelegd.
Het oordeel van de Rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechter aan de veroordeelde opgelegde interneringsmaatregel toelaatbaar is, dat het feit naar Nederlands recht de veroordeelde wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en hij daarom naar Nederlands recht zou zijn ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan de veroordeelde de in art. 37a Sr voorziene maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging moet worden opgelegd, geeft dus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema,W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 juni 2008.