ECLI:NL:HR:2008:BC7949

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01226/07 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door een klager over de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag. De Rechtbank te Haarlem had eerder het beklag ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd voor de verdenking van heling of witwassen van het geldbedrag. De rechtbank vond het daarom redelijk om het beslag op te heffen en het geld aan de rechthebbende(n) terug te geven. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de klager niet voldoende had aangetoond dat hij de rechthebbende was van het inbeslaggenomen geldbedrag.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de klager behandeld en geconcludeerd dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad oordeelde dat, in gevallen zoals deze, de rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp moet gelasten aan de beslagene, tenzij er een andere rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een herbehandeling van het klaagschrift.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de maatstaf bij de beoordeling van beklag tot teruggave van inbeslaggenomen goederen. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken op 27 mei 2008.

Uitspraak

27 mei 2008
Strafkamer
nr. 01226/07 B
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, Enkelvoudige Kamer, van 30 november 2006, nummer RK 06/520, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de Rechtbank te Haarlem, opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
3.2. De Rechtbank heeft in haar beschikking, voor zover hier van belang, overwogen:
"De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer enerzijds van oordeel dat het Openbaar Ministerie de verdenking dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van heling en/of witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat het belang van strafvordering zich niet tegen de opheffing van het beslag verzet en de afgifte van het betrekkelijke geldbedrag aan de rechthebbende(n) op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel, dat klager onvoldoende heeft aangetoond buiten redelijke twijfel als rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag te kunnen worden aangemerkt."
3.3. In een geval als het onderhavige, waar het gaat om een onder de klager inbeslaggenomen voorwerp (geldbedrag), dient de rechtbank indien zij van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002 109).
3.4. Door te oordelen dat de klager "onvoldoende heeft aangetoond buiten redelijke twijfel als rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag te kunnen worden aangemerkt", heeft de Rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.