ECLI:NL:HR:2008:BC7919
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van Nederlanderschap van minderjarige dochter op basis van verzoek ex art. 17 RWN
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige dochter [kind], een verzoek ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage. Het verzoek, dat op 10 januari 2003 ter griffie is ingekomen, had als doel vast te stellen dat hun dochter vanaf 24 oktober 2001 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, heeft op 24 februari 2004 zijn standpunt over het verzoekschrift kenbaar gemaakt. Na een aantal tussenbeschikkingen, waaronder een op 19 mei 2004 en een op 22 september 2005, heeft de rechtbank op 12 december 2006 het verzoek afgewezen.
Tegen deze eindbeschikking en de tussenbeschikking van 22 september 2005 hebben verzoekers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 28 maart 2008 heeft de Hoge Raad de beschikking gegeven, waarbij het beroep van verzoekers werd verworpen. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de vaststelling van het Nederlanderschap, vooral in gevallen waar onjuiste persoonsgegevens een rol spelen.