ECLI:NL:HR:2008:BC7904

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00380/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken en de rol van de raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had zelf de middelen van cassatie opgesteld en deze ingediend zonder tussenkomst van een raadsman. De advocaat van de verdachte, mr. A. van der Toorn, had een schriftuur ingediend waarin hij verzocht om de middelen als ingelast en ingelezen te beschouwen. De Hoge Raad oordeelde echter dat volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen. Hierdoor kon de Hoge Raad de ingediende schriftuur niet beschouwen als een geldige indiening van middelen van cassatie.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft laten indienen. Dit betekent dat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv. Gezien deze procedurele tekortkoming kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rol van de raadsman in het cassatieproces en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van cassatiemiddelen.

De uitspraak is gedaan in het kader van een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 24 november 2006 had geoordeeld in de strafzaak tegen de verdachte. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal, maar heeft uiteindelijk besloten dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep.

Uitspraak

27 mei 2008
Strafkamer
nr. 00380/07
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 november 2006, nummer 22/003034-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. van der Toorn, advocaat te Roermond, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De schriftuur houdt het volgende in: "Requirant heeft zelf de middelen van cassatie opgesteld. Namens requirant verzoek ik u deze middelen als hier ingelast en ingelezen te beschouwen. De middelen met bijlagen worden als productie 1 ingevoegd." Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad deze schriftuur niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie (vgl. HR 19 juni 2001, LJN ZD2857, NJ 2002, 7).
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 27 mei 2008.