ECLI:NL:HR:2008:BC7421

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10064
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nemo tenetur-beginsel en gebruik van verklaringen bij de IND in strafzaak tegen Afghaanse militair

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een Afghaanse militair die asiel had aangevraagd in Nederland, was eerder veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij martelingen in Kabul in de jaren '70 en '80. De Hoge Raad behandelde de vraag of het Openbaar Ministerie in strijd had gehandeld met het nemo tenetur-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en met het recht op privacy, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM. De verdachte had verklaard bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en het gebruik van deze verklaringen in de strafzaak werd betwist.

De Hoge Raad oordeelde dat de gronden die in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal waren vermeld, voldoende waren om het verweer van de verdachte te verwerpen. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak konden leiden. De zaak had eerder geleid tot een veroordeling tot negen jaar gevangenisstraf voor medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, waarbij geweldpleging met verenigde krachten en zwaar lichamelijk letsel aan de orde waren.

De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit arrest bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte en onderstreepte de toepassing van het recht in het kader van de internationale rechtsnormen.

Uitspraak

8 juli 2008
Strafkamer
nr. 07/10064
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 januari 2007, nummer 22/006132-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie "Wolvenplein".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, van 14 oktober 2005 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog terwijl het feit inhoudt geweldpleging met verenigde krachten tegen een persoon, meermalen gepleegd" en "medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog terwijl het feit geweldpleging met verenigde krachten inhoudt en zwaar lichamelijk letsel van een ander tengevolge heeft" veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het zevende middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het in art. 6 EVRM besloten liggende nemo tenetur-beginsel alsmede met het in art. 8 EVRM gewaarborgde recht op privacy door in de onderhavige strafzaak gebruik te maken van de verklaringen die de verdachte bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft afgelegd.
3.2. Op de gronden die zijn vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 14 kan het middel niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 juli 2008.