ECLI:NL:HR:2008:BC7421
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Nemo tenetur-beginsel en gebruik van verklaringen bij de IND in strafzaak tegen Afghaanse militair
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een Afghaanse militair die asiel had aangevraagd in Nederland, was eerder veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij martelingen in Kabul in de jaren '70 en '80. De Hoge Raad behandelde de vraag of het Openbaar Ministerie in strijd had gehandeld met het nemo tenetur-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en met het recht op privacy, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM. De verdachte had verklaard bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en het gebruik van deze verklaringen in de strafzaak werd betwist.
De Hoge Raad oordeelde dat de gronden die in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal waren vermeld, voldoende waren om het verweer van de verdachte te verwerpen. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak konden leiden. De zaak had eerder geleid tot een veroordeling tot negen jaar gevangenisstraf voor medeplegen van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog, waarbij geweldpleging met verenigde krachten en zwaar lichamelijk letsel aan de orde waren.
De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit arrest bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte en onderstreepte de toepassing van het recht in het kader van de internationale rechtsnormen.