ECLI:NL:HR:2008:BC7413

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01164/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewezenverklaring op basis van verklaring van één getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij hij op 9 april 2004 in Amsterdam een vrouw had beroofd van haar tas en mobiele telefoon. De bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit steunde uitsluitend op de verklaring van één getuige, wat in strijd is met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring onder 5 ontoereikend was gemotiveerd, omdat de verklaring van de getuige niet voldoende was om de schuld van de verdachte te bewijzen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen van het Hof over het onder 5 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om niet alleen op getuigenverklaringen te steunen, maar ook op andere bewijsmiddelen.

Uitspraak

20 mei 2008
Strafkamer
nr. 01164/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 december 2006, nummer 23/003688-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 21 juni 2005 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 en 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen", 2. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en/of afpersing" en 5. "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen van het Hof ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, dat de Hoge Raad de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Hof en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
4.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 9 april 2004 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas, inhoudende onder meer huissleutels, toebehorende aan die [benadeelde partij 3],
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 3], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte bij die [benadeelde partij 3] in de lift is gestapt en tegen die [benadeelde partij 3] heeft gezegd: "Geef me alles wat je hebt, nu" en "Ik wil ook je handtas hebben" en "Je gaat weg, anders gaat er wat met je gebeuren" en een (vlees)mes uit zijn zak heeft gepakt en met dat mes een koord heeft doorgesneden waarmee de mobiele telefoon van die [benadeelde partij 3] aan haar jas was bevestigd en de telefoon uit de zak van die [benadeelde partij 3] heeft gepakt en die [benadeelde partij 3], toen zij uit de lift was gestapt, terug in de lift heeft geduwd."
4.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende
bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 3]:
"Ik doe aangifte van straatroof.
Op 9 april 2004 bevond ik mij in de lift van de flat Florijn te Amsterdam. Aldaar ben ik beroofd. Ik werd, door middel van geweld en bedreiging met geweld, gedwongen de volgende goederen af te geven. Enkele goederen werden mij afgenomen.
•Een mobiele telefoon en
•huissleutels.
Bij de beroving was één dader betrokken.
Ik bevond mij in de lift. Op de vijfde etage stopte de lift. Ik zag dat een negroïde man de lift in stapte. Ik zag dat de man tegenover mij stond, mij aankeek en zei: "geef me alles wat je hebt, nu." Ik zag dat de man met zijn hand in zijn jaszak ging en daar een vleesmes uit haalde. Ik zag dat de man met het mes het koord doorsneed waarmee mijn mobiele telefoon aan mijn jas was bevestigd. Ik zag dat de man mijn mobiele telefoon uit mijn jaszak nam.
Ik hoorde hem zeggen dat hij mijn handtas ook wilde hebben. Aangezien ik erg bang was, heb ik hem mijn handtas gegeven. In mijn handtas had ik onder andere mijn huissleutels.
Vervolgens zag ik dat de man op de derde etage uitstapte. Ik liep achter hem aan en vroeg hem of ik mijn huissleutels mocht hebben. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat ik weg zou gaan, want anders zou er wat met mij gebeuren. Terwijl hij dit zei duwde de man mij weer de lift in. Ik zag dat de man op het bellenbord drukte van de nummers 334 tot en met 338, de galerijdeur opende en wegliep op de derde etage."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 28 april 2004 toonde ik aan [benadeelde partij 3] een aantal foto's van geselecteerde personen van wie de signalementen overeenkwamen met het signalement van de vermoedelijke dader. Aangever voornoemd verklaarde het volgende:
"Dat is hem, dat is hem. Ik herken hem voor 100 % aan zijn gezicht. De blik in zijn ogen herken ik ook. Dat is de man die mij heeft beroofd. Ik weet het echt 100 % zeker."
De door aangeefster aangewezen foto met nummer 5 betrof de foto van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980.
Ik, verbalisant, zag dat de aangeefster bij het zien van foto nummer 5 hevig geëmotioneerd raakte. Ik zag dat de aangeefster begon te huilen."
4.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dat de verdachte feit 5 heeft begaan kan uitsluitend volgen uit de in processen-verbaal van politie vervatte verklaringen van één getuige. Gelet op de strekking van genoemde wetsbepaling brengt het voorgaande mee dat de bewezenverklaring onder 5 ontoereikend is gemotiveerd.
4.4. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 mei 2008.