ECLI:NL:HR:2008:BC6813

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00998/07 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op bijstand van een advocaat in hoger beroep en de gevolgen van afstand doen van dit recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, die gedetineerd was in het Korrektie Instituut op Aruba, had in hoger beroep verklaard dat hij de behandeling van zijn zaak buiten aanwezigheid van zijn raadsman wilde voortzetten. De raadsman was niet verschenen, maar de verdachte had desondanks de wens geuit om door te gaan met de rechtszaak. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hiermee afstand deed van zijn recht op bijstand van een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel feitelijk en niet onbegrijpelijk was, en dat het Hof niet verplicht was om de reden van afwezigheid van de raadsman te onderzoeken of de behandeling aan te houden.

De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De opgelegde gevangenisstraf werd verminderd van vier jaar naar drie jaar en tien maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op bijstand van een advocaat en de gevolgen van het afstand doen van dit recht in het strafproces.

Uitspraak

22 april 2008
Strafkamer
nr. 00998/07 A
IB/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 3 oktober 2006, nummer H-170/2006, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Korrektie Instituut op Aruba.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep met verbetering van de bewezenverklaring bevestigd, met uitzondering van de bewijsvoering, de opgelegde straf en de motivering daarvan, een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg in Aruba, van 12 mei 2006. De verdachte is ter zake van 1. "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij de artikelen 330 jo. 325 van het Wetboek van Strafrecht" en 2. "overtreding van een bij de Vuurwapenverordening gesteld verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening" en 3. "opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Landsverordening verdovende middelen, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het tweede middel beoogt, naar de Hoge Raad begrijpt, onder meer te klagen dat het Hof de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de raadsman heeft voortgezet.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2006 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman van de verdachte, mr. Ch.F.K.J. Lejuez, advocaat te Aruba, is niet ter terechtzitting verschenen. De verdachte legt een handgeschreven brief over aan de procureur-generaal. De verdachte merkt desgevraagd op dat hij, indien zijn advocaat niet verschijnt, de behandeling van zijn zaak wenst voort te zetten buiten aanwezigheid van zijn advocaat. De procureur-generaal heeft hiertegen geen bezwaar. De behandeling wordt voortgezet."
3.3. In aanmerking genomen dat, zoals uit het hiervoor weergegevene volgt, de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en aldaar uitdrukkelijk als zijn wens kenbaar heeft gemaakt dat de zaak buiten aanwezigheid van zijn raadsman zou worden behandeld, kon het Hof in redelijkheid aannemen dat de verdachte afstand deed van zijn recht op bijstand van een raadsman ter terechtzitting. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Dit brengt mee dat het Hof niet gehouden was een onderzoek in te stellen naar de reden van afwezigheid van de raadsman ter terechtzitting dan wel de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de raadsman alsnog de gelegenheid te bieden het woord ter verdediging te voeren (vgl. HR 24 maart 1998, LJN ZD0987).
3.4. De klacht faalt.
3.5. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 5 oktober 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaar en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 april 2008.