ECLI:NL:HR:2008:BC6698
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet in verband met werkverzuim; dringende reden
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 26 april 2002 verweerster, gevestigd te [vestigingsplaats], gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam (sector kanton). Eiser vorderde dat het hem op 19 november 2001 gegeven ontslag nietig zou worden verklaard en verzocht verweerster om te worden veroordeeld tot betaling van verschillende geldvorderingen vanaf die datum. Verweerster heeft de vordering bestreden. De kantonrechter heeft eiser bij tussenvonnis van 20 augustus 2002 tot bewijslevering toegelaten, maar heeft bij eindvonnis van 4 maart 2003 de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Na een tussenarrest van 27 mei 2005, waarin verweerster ook tot bewijslevering werd toegelaten, heeft het hof op 4 augustus 2006 het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht. Verweerster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht. De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van eiser heeft op 16 januari 2008 op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, gezien artikel 81 RO, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.