ECLI:NL:HR:2008:BC6698

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/309HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet in verband met werkverzuim; dringende reden

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 26 april 2002 verweerster, gevestigd te [vestigingsplaats], gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam (sector kanton). Eiser vorderde dat het hem op 19 november 2001 gegeven ontslag nietig zou worden verklaard en verzocht verweerster om te worden veroordeeld tot betaling van verschillende geldvorderingen vanaf die datum. Verweerster heeft de vordering bestreden. De kantonrechter heeft eiser bij tussenvonnis van 20 augustus 2002 tot bewijslevering toegelaten, maar heeft bij eindvonnis van 4 maart 2003 de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Na een tussenarrest van 27 mei 2005, waarin verweerster ook tot bewijslevering werd toegelaten, heeft het hof op 4 augustus 2006 het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht. Verweerster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht. De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van eiser heeft op 16 januari 2008 op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, gezien artikel 81 RO, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

14 maart 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/309HR
IV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 26 april 2002 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam (sector kanton) en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat het hem met ingang van 19 november 2001 gegeven ontslag nietig is, alsmede [verweerster] te veroordelen tot voldoening van een aantal geldvorderingen over de periode vanaf 19 november 2001.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft, na [eiser] bij tussenvonnis van 20 augustus 2002 tot bewijslevering te hebben toegelaten, bij eindvonnis van 4 maart 2003 de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een tussenarrest van 27 mei 2005 waarbij [verweerster] tot bewijslevering is toegelaten, heeft het hof bij eindarrest van 4 augustus 2006 het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 januari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 maart 2008.