ECLI:NL:HR:2008:BC6629

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/072HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over causaal verband tussen ongeval en gezondheidsklachten in verzekeringsrecht

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 9 juni 2000 Interpolis Schade N.V. gedagvaard voor de rechtbank Breda. Hij vorderde uitkeringen ter zake van letsel dat hij had opgelopen tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden, met nevenvorderingen. Interpolis heeft de vordering bestreden. De rechtbank heeft op 21 augustus 2001 een eerste tussenvonnis uitgesproken en op 22 januari 2002 een deskundige gelast. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 6 augustus 2003 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 17 oktober 2006 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Interpolis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interpolis begroot op € 476,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft gezien artikel 81 RO, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

25 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/072HR
IV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
INTERPOLIS SCHADE N.V.,
gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Interpolis.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 9 juni 2000 Interpolis gedagvaard voor de rechtbank Breda en gevorderd, kort gezegd, om aan hem ter zake van opgelopen letsel bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden verschuldigde uitkeringen te doen, met nevenvorderingen.
Interpolis heeft de vordering bestreden.
Na op 21 augustus 2001 een eerste tussenvonnis te hebben uitgesproken, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 22 januari 2002 een deskundigebericht gelast.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 6 augustus 2003 de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen de vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 oktober 2006 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Interpolis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interpolis begroot op € 476,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 25 april 2008.