ECLI:NL:HR:2008:BC6232
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep na verstrijken van de termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 26 april 2006 was gewezen. De verdachte was niet verschenen op de zittingen in hoger beroep en had geen tijdig beroep in cassatie ingesteld. Volgens artikel 432, eerste lid aanhef en onder c en derde lid aanhef, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof beroep in cassatie moeten instellen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte op 26 oktober 2006 beroep in cassatie had ingesteld, wat te laat was. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De zaak begon met een verzoek van de verdachte om aanhouding van de behandeling van de strafzaak vanwege autopech, wat leidde tot schorsingen van de zittingen. De verdachte was op de zittingen van 1 februari, 15 maart en 26 april 2006 niet verschenen. Het Hof had na sluiting van het onderzoek op 26 april 2006 uitspraak gedaan. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte bekend was met de zittingen en dat hij niet tijdig had gereageerd op de einduitspraak van het Hof. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het tijdig instellen van beroep in cassatie en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De verdachte was eerder veroordeeld tot hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wat de ernst van de zaak onderstreept. De uitspraak is gepubliceerd in diverse juridische tijdschriften en is van belang voor de rechtspraktijk.