ECLI:NL:HR:2008:BC6232

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00236/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep na verstrijken van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 26 april 2006 was gewezen. De verdachte was niet verschenen op de zittingen in hoger beroep en had geen tijdig beroep in cassatie ingesteld. Volgens artikel 432, eerste lid aanhef en onder c en derde lid aanhef, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof beroep in cassatie moeten instellen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte op 26 oktober 2006 beroep in cassatie had ingesteld, wat te laat was. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.

De zaak begon met een verzoek van de verdachte om aanhouding van de behandeling van de strafzaak vanwege autopech, wat leidde tot schorsingen van de zittingen. De verdachte was op de zittingen van 1 februari, 15 maart en 26 april 2006 niet verschenen. Het Hof had na sluiting van het onderzoek op 26 april 2006 uitspraak gedaan. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte bekend was met de zittingen en dat hij niet tijdig had gereageerd op de einduitspraak van het Hof. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het tijdig instellen van beroep in cassatie en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De verdachte was eerder veroordeeld tot hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wat de ernst van de zaak onderstreept. De uitspraak is gepubliceerd in diverse juridische tijdschriften en is van belang voor de rechtspraktijk.

Uitspraak

11 maart 2008
Strafkamer
nr. 00236/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van 26 april 2006, nummer 20/010567-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank, sector kanton te Breda, van 21 januari 2005 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2006:
"De voorzitter deelt aanstonds mede dat van de kant van verdachte een telefonisch verzoek is gedaan om aanhouding van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting daar hij vanwege autopech verhinderd is heden ter terechtzitting te verschijnen.
De voorzitter, gehoord de advocaat-generaal, schorst om voormelde reden, het onderzoek ter terechtzitting, tot de terechtzitting van woensdag 15 maart te 09.30 uur."
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2006:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
De voorzitter schorst vervolgens (...) het onderzoek tot de terechtzitting van woensdag 26 april 2006 te 09.30 uur (...)"
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2006:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit."
3.2. Uit het hiervoor weergegevene moet worden afgeleid:
a) dat de verdachte tevoren bekend was met de terechtzitting van het Hof van 1 februari 2006,
b) dat op die terechtzitting het onderzoek voor bepaalde tijd is geschorst tot de terechtzitting van 15 maart 2006,
c) dat op de terechtzitting van 15 maart het onderzoek voor bepaalde tijd is geschorst tot de terechtzitting van 26 april 2006,
d) dat het Hof na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2006 uitspraak heeft gedaan.
Gelet op art. 432, eerste lid aanhef en onder c en derde lid aanhef, Sv had de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van 26 april 2006 van het Hof beroep in cassatie moeten instellen. Nu de verdachte blijkens de stukken op 26 oktober 2006 beroep in cassatie heeft ingesteld, kan hij in dat beroep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 maart 2008.