ECLI:NL:HR:2008:BC5952
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de oplegging van een ISD-maatregel na eerdere veroordeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld en had een beroep in cassatie ingesteld tegen de oplegging van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had gehandeld door niet in het bijzonder de redenen op te geven voor de afwijking van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak. Daarnaast werd vastgesteld dat de ISD-maatregel niet kan worden gecombineerd met andere straffen, zoals eerder vastgesteld in jurisprudentie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastegelegde feiten en de opgelegde maatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De verdachte was beschuldigd van diefstal en verduistering van bankpassen, welke hij had gevonden. De verdediging voerde aan dat de verdachte de passen niet wederrechtelijk had toegeëigend, omdat hij deze wilde teruggeven aan de banken. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de feiten onvoldoende was gemotiveerd en dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de ISD-maatregel en de motiveringsplicht van de rechter.