ECLI:NL:HR:2008:BC5939

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10377 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van Britse rechterlijke beslissingen in Nederland

In deze zaak gaat het om de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van Britse rechterlijke beslissingen in Nederland, specifiek in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De veroordeelde, geboren in 1950, was in Groot-Brittannië veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en een confiscatiebevel ter waarde van ongeveer 1,1 miljoen euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De Rechtbank te Haarlem had de tenuitvoerlegging van deze beslissingen in Nederland toegestaan, maar de Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het Birmingham Magistrates Court tot vervangende vrijheidsontneming niet toelaatbaar is onder het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP). De Hoge Raad stelt dat de Britse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten hebben verzocht om de veroordeelde over te brengen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Birmingham Magistrates Court toestaat, omdat de betalingsverplichting in Engeland blijft bestaan en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming daar afhankelijk is van het voldoen aan deze verplichting. De Hoge Raad concludeert dat de onder B aangeduide beslissing niet op basis van het VOGP voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is.

Uitspraak

13 mei 2008
Strafkamer
nr. 07/10377 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 14 juni 2007, nummer 07/294, omtrent een verzoek van de Britse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tegen:
[de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) van 8 augustus 2005 waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf.
De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en de veroordeelde ter zake van het in die beslissing vermelde feit een gevangenisstraf opgelegd van vijftig maanden. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke de veroordeelde in Engeland ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, in het kader van voorlopige hechtenis, alsmede uit hoofde van de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
De Rechtbank heeft voorts toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van het Magistrates Court te Birmingham (Groot-Brittannië) van 3 juli 2006 waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een vervangende vrijheidsontneming voor de duur van drie jaren wegens het niet betalen van een bedrag tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, opgelegd op 8 augustus 2005 door het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië). De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing van het Magistrates Court te Birmingham (Groot-Brittannië) en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling (de Hoge Raad leest:) aan de Staat van € 1.153.071,75.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij verlof is verleend tot tenuitvoerlegging van de beslissing van het Magistrates Court te Birmingham van 3 juli 2006 en aan de veroordeelde in plaats van de bij die beslissing opgelegde vervangende vrijheidsstraf een betalingsverplichting is opgelegd van € 1.153.071,75, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Procesgang
3.1. Blijkens de stukken van het geding hebben de Britse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten verzocht de veroordeelde, aan wie de terugkeer naar Nederland was gegarandeerd bij diens eerdere overlevering aan Engeland, te doen overbrengen naar Nederland ter tenuitvoerlegging van:
A. een ten aanzien van de veroordeelde gewezen onherroepelijke rechterlijke beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) van 8 augustus 2005, waarbij deze ter zake van - zakelijk weergegeven - (gewoonte)witwassen is veroordeeld tot:
"6 years imprisonment
Confiscation Order under Proceeds of Crime Act 2002 for £ 787.777.00 or in default to serve 3 years imprisonment consecutive to any term of custody which the defendant is liable to serve for the substantive offence(s) of the Proceeds of Crime Act 2002. benefit 12500000 78777 is payable forthwith"
B. een ten aanzien van de veroordeelde gewezen onherroepelijke rechterlijke beslissing van het Birmingham Magistrates Court van 3 juli 2006 met als inhoud:
"The accused is in default of payment and has been given the opportunity to attend the hearing and make representations;
(...)
Period to be served in this warrant: 3 YEARS"
3.2. Het verlof is verleend als hiervoor onder 1 weergegeven.
3.2.1. Ten aanzien van de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van voormelde beslissingen houdt de bestreden uitspraak in:
"De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna te noemen: WOTS) in samenhang met de hierna te noemen Verdragen voorziet in de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van in Groot-Brittannië gewezen strafvonnissen in Nederland.
Ter fine van die tenuitvoerlegging voorziet het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, hierna te noemen het Verdrag, in de mogelijkheid tot overbrenging van een veroordeelde vanuit Groot-Brittannië naar Nederland. Bij dit Verdrag immers zijn zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland partij en het Verdrag is voor beide landen in werking getreden.
Voorts voorziet het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, hierna te noemen het witwasverdrag, in de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen. Ook bij dit Verdrag zijn zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland aangesloten en geldt dat het Verdrag voor beide landen in werking is getreden."
3.2.2. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van voormelde beslissingen houdt de bestreden uitspraak in, voor zover hier van belang:
"6.1 Allereerst stelt de rechtbank vast dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde voorwaarden.
(...)
6.6 De rechtbank overweegt ten aanzien van beslissing B als volgt:
De Engelse autoriteiten hebben verzocht om overname van de tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsontneming voor de duur van drie (3) jaar, welke is opgelegd door het Magistrates Court in Birmingham op 3 juli 2006 ter vervanging van een eerder uitgesproken "confiscation order". De rechtbank is van oordeel dat deze sanctie begrepen moet worden onder het sanctiebegrip van artikel 1 WOTS en dat derhalve artikel 31 WOTS van toepassing is. De vraag of deze veroordeling naar aard en duur verenigbaar is met het Nederlandse recht en zo nee welke straf of maatregel naar Nederlands recht op het overeenkomstige feit is gesteld, nu het Nederlands recht geen vervangende vrijheidsontneming kent, komt pas aan de orde na de beslissing ten aanzien van de toelaatbaarheid van de overname.
De rechtbank is gebleken dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde voorwaarden en dat overigens geen der gronden zoals omschreven in artikel 30 lid 1 aanhef en onder b, c en d van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zich in casu voordoet.
De tenuitvoerlegging ten aanzien van de vrijheidsbenemende sanctie voor de duur van drie (3) jaren dient derhalve toelaatbaar geacht te worden.
7. De toepasselijke verdragsbepalingen en wetsartikelen
Van toepassing zijn:
de artikelen 2, 3, 28, 30, 31 en 31a van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen,
de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen en de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
(...)
8.5 Ten aanzien van beslissing B stelt de rechtbank vast dat de ontnemingsbeslissing is genomen en de betalingsverplichting is opgelegd in verband met het plegen van strafbare feiten, zoals hiervoor onder 8.2 en 8.3 besproken. Veroordeelde heeft, zo blijkt uit de brief van 25 juli 2006 van de NOMS, naar Engels recht de mogelijkheid alsnog te betalen met als gevolg dat de vervangende vrijheidsontneming (eerder) eindigt. Dat recht zou vervallen indien de Engelse vrijheidsontnemende sanctie wordt vervangen door een Nederlandse gevangenisstraf van drie (3) jaar.
Het gaat hier om vervangende vrijheidsontneming voor het niet betalen van het bij rechterlijk vonnis opgelegde ontnemingsbedrag. Naar Nederlands recht is sinds 1 september 2003 geen vervangende vrijheidsontneming meer mogelijk, maar bestaat wel de mogelijkheid - op vordering van de officier van justitie - verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. Daartoe is in artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering een aparte rechtsgang opgenomen. Deze komt evenwel pas aan de orde indien volledige betaling is uitgebleven en volledig verhaal niet mogelijk is gebleken. Gronden die aanleiding zouden geven een lager ontnemingsbedrag vast te stellen dan aanvankelijk geschied, kunnen in het kader van de in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering voorziene procedure worden aangevoerd.
Hieruit volgt dat de sanctie naar haar aard niet verenigbaar is met het Nederlandse recht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, gelet op de in Engeland gegeven rechterlijke beslissing, de Nederlandse wetgeving terzake en de tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Nederland van toepassing zijnde Verdragen, de op te leggen sanctie gesteld moet worden op betaling van het equivalent in euro's van het pro resto ontnemingsbedrag als opgelegd door het Crown Court te Wolverhampton, zijnde € 1.153.071,75, waarna het aan de veroordeelde en de officier van justitie is in het kader van de tenuitvoerlegging van de sanctie gebruik te maken van de zojuist genoemde in de wet geregelde voorzieningen."
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen de toelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder 3.1 als B aangeduide beslissing van het Magistrates Court te Birmingham en het verleende verlof tot tenuitvoerlegging daarvan.
4.2.1. Het middel is niet gericht tegen de beslissingen van de Rechtbank met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder 3.1 als A aangeduide uitspraak van de Britse rechter, waarbij de veroordeelde gevangenisstraf is opgelegd wegens, kort gezegd, medeplegen van (gewoonte)witwassen. Bij die rechterlijke beslissing is tevens een betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het verband van die strafbare feiten.
Het gaat thans om de beslissingen van de Rechtbank ter zake van de hiervoor als B aangeduide beslissing van de Britse rechter. Laatstbedoelde beslissing houdt in dat de veroordeelde een vrijheidsbeneming van drie jaren wordt opgelegd wegens, zakelijk weergegeven, het in gebreke blijven te voldoen aan de hem bij de als A aangeduide beslissing opgelegde betalingsverplichting.
4.2.2. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de hiervoor als B aangeduide beslissing de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting niet heeft doen vervallen. Dienaangaande houdt immers de zich bij de stukken bevindende brief van het Home Office, National Offender Management Service, van 25 juli 2006 onder meer in:
"However I should explain that the Confiscation Order is an order imposed by a court for the recovery of illegally made profits. Under UK law a prisoner is given a period of time during which he may settle the confiscation order i.e pay the amount owing in full. If the prisoner does not make payment in full by the prescribed date, the sentencing court may impose an additional term of imprisonment in default. This term can be reduced to take account of any payments made to the court. If the prisoner makes full payment then the term of imprisonment is expunged. [De veroordeelde] can make payment at anytime up to the end of the term of default.
The 3 years imprisonment in default of non payment of the confiscation order will come into force on his release from his original 6 year sentence. [de veroordeelde] is therefore serving a sentence of 9 years imprisonment (...)."
4.3. De Rechtbank heeft klaarblijkelijk aangenomen dat het verzoek van de Britse autoriteiten tot tenuitvoerlegging van de bedoelde beslissing uitsluitend berust op het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74; hierna VOGP). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande, heeft de Rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat de toelaatbaarheid van en het verlof tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming moet worden beoordeeld op grond van de voorschriften van het aldus toepasselijke VOGP.
4.4. De vraag die zich aandient is of de onderhavige veroordeling tot het ondergaan van vrijheidsbeneming wegens het (nog) niet (volledig) hebben voldaan aan de verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel zich leent voor overname op grond van het VOGP.
4.5.1. Art. 1 van het VOGP luidt:
"For the purposes of this Convention:
a. "sentence" means any punishment or measure involving deprivation of liberty ordered by a court for a limited or unlimited period of time on account of a criminal offence;
b. "judgment" means a decision or order of a court imposing a sentence;
c. "sentencing State" means the State in which the sentence was imposed on the person who may be, or has been, transferred;
d. "administering State" means the State to which the sentenced person may be, or has been, transferred in order to serve his sentence."
4.5.2. Het toelichtend rapport bij het VOGP houdt ten aanzien van het begrip 'sentence' in art. 1 onder meer het volgende in:
"The definition of "sentence" a makes clear that the Convention applies only to a punishment or measure which involves deprivation of liberty, and only to the extent that it does so, regardless of whether the person concerned is already serving his sentence or not."
4.6. Uit de bewoordingen van art. 1 VOGP moet, mede gelet op doel en strekking van het Verdrag en in overeenstemming met het systeem van het VOGP, worden afgeleid dat onder "veroordeling" - in de authentieke verdragstalen: "sentence" onderscheidenlijk "condemnation" - niet is begrepen de rechterlijke last tot het ondergaan van vrijheidsbeneming in een geval als het onderhavige waarin de betalingsverplichting in Engeland blijft bestaan en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming aldaar afhankelijk is van het al dan niet geheel of gedeeltelijk voldoen aan de nog openstaande betalingsverplichting.
4.7. Het voorgaande brengt mee dat de onder B aangeduide beslissing van het Birmingham Magistrates Court niet op basis van het VOGP voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is.
4.8. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij toelaatbaar is verklaard de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Magistrates Court te Birmingham van 3 juli 2006, verlof is verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van die beslissing en de veroordeelde de verplichting is opgelegd tot betaling van € 1.153.071,75;
verklaart de op grond van het VOGP verzochte tenuitvoerlegging van vorenbedoelde beslissing niet toelaatbaar;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 mei 2008.