ECLI:NL:HR:2008:BC5928
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over nietigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaak tegen werkgever voor overtredingen van de Arbeidstijdenwet en de Wet goederenvervoer over de weg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een werkgever, [A] B.V., die werd beschuldigd van overtredingen van de Arbeidstijdenwet en de Wet goederenvervoer over de weg. De inleidende dagvaarding werd door het Hof nietig verklaard, omdat deze volgens het Hof innerlijk tegenstrijdig zou zijn. De Hoge Raad oordeelt echter dat de tenlastelegging niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet, en dat de motivering van het Hof onbegrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht.
De tenlastelegging omvatte twee punten: ten eerste dat de rechtspersoon [A] B.V. er niet op heeft toegezien dat haar werknemer [betrokkene] niet in het bezit was van een erkend getuigschrift van vakbekwaamheid, en ten tweede dat de verdachte als hoofd van de onderneming niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om te zorgen dat er niet in strijd met de wet werd gehandeld. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in dergelijke gevallen afzonderlijk moet beoordelen of de omschrijving van de feiten voldoet aan de wettelijke eisen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van de termen 'werknemer' en 'werkgever' in de context van de Arbeidstijdenwet en de Wet goederenvervoer over de weg.