ECLI:NL:HR:2008:BC5602
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige daad en dwang door curator in faillissement
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De curator in het faillissement van de echtgenoot van [eiseres] had vorderingen ingesteld tegen haar, onder andere op basis van een overeenkomst die volgens de curator op 18 december 2002 tot stand zou zijn gekomen. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat deze overeenkomst rechtsgeldig was, maar [eiseres] betwistte dit. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de overeenkomst niet tot stand was gekomen. De curator heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij zich op het standpunt stelde dat de vorderingen van [eiseres] onterecht waren afgewezen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2008 geoordeeld dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de curator geen bewijs heeft geleverd voor de totstandkoming van de overeenkomst. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de curator in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, en dat de vorderingen van [eiseres] tot schadevergoeding en afstand doen van rechten niet meer aan de orde zijn, omdat de curator niet onrechtmatig heeft gehandeld. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van curatoren in faillissementen en de noodzaak om de rechten van schuldeisers en debiteuren zorgvuldig te waarborgen.