ECLI:NL:HR:2008:BC4970
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over incasso van aan bank gecedeerde vorderingen en rechtsverwerking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Stichting Administratiekantoor Westland Industries (hierna: WI) en ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de Bank). De Bank had WI gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij zij vorderde dat WI een bedrag van ƒ 141.950,56 zou betalen, inclusief rente en kosten. WI heeft zich verweerd en een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van een derde partij ingediend, welke door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank heeft WI uiteindelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 119.848,42, wat WI niet accepteerde en hoger beroep instelde bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Het hof heeft in zijn arrest van 25 april 2006 WI niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een eerder vonnis en het eindvonnis van de rechtbank voor een deel vernietigd. WI werd veroordeeld om een bedrag van € 10.029,51 aan de Bank te betalen, met wettelijke rente vanaf 9 december 1987. WI heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep van WI verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank zijn begroot op € 467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.