ECLI:NL:HR:2008:BC4970

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/284HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over incasso van aan bank gecedeerde vorderingen en rechtsverwerking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Stichting Administratiekantoor Westland Industries (hierna: WI) en ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de Bank). De Bank had WI gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij zij vorderde dat WI een bedrag van ƒ 141.950,56 zou betalen, inclusief rente en kosten. WI heeft zich verweerd en een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van een derde partij ingediend, welke door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank heeft WI uiteindelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 119.848,42, wat WI niet accepteerde en hoger beroep instelde bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Het hof heeft in zijn arrest van 25 april 2006 WI niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een eerder vonnis en het eindvonnis van de rechtbank voor een deel vernietigd. WI werd veroordeeld om een bedrag van € 10.029,51 aan de Bank te betalen, met wettelijke rente vanaf 9 december 1987. WI heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep van WI verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank zijn begroot op € 467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

21 maart 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/284HR
JMH/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de stichting STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR WESTLAND INDUSTRIES,
gevestigd te Naaldwijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. J. Biemond, thans mr. P. Garretsen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als WI en de Bank.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Bank heeft bij exploot van 9 december 1987 WI gedagvaard voor de rechtbank `s-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, WI te veroordelen om aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 141.950,56 in hoofdsom, met rente, kosten en een nevenvordering.
WI heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [betrokkene 1] genomen, waartegen de Bank zich heeft verzet.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 1988 de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring afgewezen en de zaak voor voortprocederen naar de rol verwezen.
WI heeft de vordering in de hoofdzaak bestreden.
De rechtbank heeft, na bij tussenvonnis van 15 januari 1992 WI tot bewijslevering te hebben toegelaten, bij eindvonnis van 15 februari 1995 WI veroordeeld tot betaling aan de Bank van ƒ 119.848,42 met rente en kosten, de gelegde conservatoire beslagen van waarde verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen 30 november 1988, 15 januari 1992 en 15 februari 1995 heeft WI hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te `s-Gravenhage. De Bank heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 25 april 2006 heeft het hof:
- WI niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van 30 november 1988;
- het eindvonnis van 15 februari 1995, voor zover daarbij een bedrag van ƒ 22.102,14 is afgewezen, vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- WI veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Bank te betalen een bedrag van € 10.029,51 (ƒ 22.192,14) met de wettelijke rente vanaf 9 december 1987;
- het tussenvonnis van de rechtbank van 15 januari 1992 alsmede het eindvonnis voor het overige bekrachtigd en
- het door de Bank in hoger beroep meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft WI beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank mede door mr. K. Teuben, advocaat te 's-Gravenhage.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van WI heeft bij brief van 1 februari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt WI in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op € 467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 maart 2008.