ECLI:NL:HR:2008:BC4453

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00444/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het beroep in cassatie inzake verbeurdverklaring van geldbedragen en strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het onttrekken van goederen aan beslag. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast was er een geldboete van € 5.000,- opgelegd, met verbeurdverklaring van twee geldbedragen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman een middel van cassatie heeft voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van de verbeurdverklaring van de geldbedragen, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De Hoge Raad zag geen aanleiding tot ambtshalve vernietiging van het arrest, omdat de Officier van Justitie had aangegeven dat de geldbedragen aan de verdachte moesten worden teruggegeven, en dit ook daadwerkelijk was gebeurd. Het middel van de verdachte werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte en de opgelegde straffen.

Uitspraak

19 februari 2008
Strafkamer
nr. 00444/07 E
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, Economische Kamer, van 15 mei 2006, nummer 21/001613-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 4 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, (oud) van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid onder a en c, van de Wet milieubeheer" en 3. "opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegde beslag onttrekken" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 uren hechtenis. Tevens is aan verdachte een geldboete opgelegd van € 5.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis met ontrekking en verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij de verbeurdverklaring is uitgesproken van geldbedragen van ƒ 4.054,10 en BEF 600,-, met verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
Het middel, dat klaagt over de afwijzing door het Hof van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat een brief van 22 september 2002 van de Officier van Justitie aan de raadsman van de verdachte inhoudt dat de Officier van Justitie heeft beslist dat de geldbedragen waarop conservatoir beslag is gelegd aan de verdachte dienen te worden teruggegeven. Een aantekening op het zich in het dossier bevindende bewijs van ontvangst houdt in dat het geld daadwerkelijk aan de verdachte is teruggegeven.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2008.