25 maart 2008
Strafkamer
nr. 00786/07
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2006, nummer 23/000650-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 27 januari 2006 - de verdachte ter zake van "medeplegen van zware mishandeling, meermalen gepleegd" en "medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij:
"op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2003 tot en met 4 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden en littekens van die brandwonden (de Hoge Raad leest:) het lichaam heeft toegebracht, immers hebben verdachte en haar mededader opzettelijk
- de broek van die [slachtoffer] naar beneden getrokken en vervolgens die [slachtoffer] met ontblote billen op een hete kachel gezet;
- een verhitte vork tegen het bovenlichaam en de hals en de penis en de schaamstreek en de nek van die [slachtoffer] geduwd en geduwd gehouden en
- op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2003 tot en met 4 februari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] met de hand en met een stok en met een sandaal op het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
"73. Voorts is in dit verband van belang de Angolese cultuur. Cliënte is in 2001 uit Angola naar Nederland gekomen en heeft voor haar komst naar Amsterdam in Nederland enkel verbleven in AZC's.
In Amsterdam verbleef zij tussen andere Angolezen. Hieruit volgt dat zij niet dusdanig bekend kon worden geacht met de Nederlandse normen op dit gebied, voor zover die al eenduidig zijn, dat haar dit kan worden toegerekend.
74. [Betrokkene 1] verklaart dat het gebruikelijk is in de Angolese cultuur dat kinderen worden geslagen (pag. 51). [Medeverdachte] bevestigt dit; Het slaan van kinderen is in Angola normaal (pag. 173).
75. In zoverre dient cliënte derhalve te worden ontslagen van rechtsvervolging wegens verontschuldigbare dwaling omtrent het recht."
3.2.3. Het Hof heeft omtrent het aldus aangevoerde het volgende overwogen en beslist:
"De door de raadsman aangevoerde stelling dat de verdachte heeft gehandeld in verontschuldigbare dwaling omtrent het recht, op de grond dat zij onbekend was met de Nederlandse normen en het slaan van kinderen in Angola gebruikelijk is, vindt geen steun in het recht en kan derhalve niet worden aanvaard."
3.3. Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was (vgl. HR 9 maart 2004, LJN AO1490, NJ 2004, 675).
3.4. Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven, is ter onderbouwing van het verweer aangevoerd dat het in Angola gebruikelijk/normaal is dat kinderen worden geslagen, doch niet dat dit in Angola rechtens geoorloofd is, en evenmin dat en waarom de verdachte ten tijde van de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen, waaronder het slaan van [slachtoffer], meende en mocht menen dat die gedragingen naar Nederlands recht geoorloofd zijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, heeft het Hof het gevoerde verweer terecht verworpen, zodat de motiveringsklachten geen bespreking behoeven.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel klaagt over de strafmotivering en meer in het bijzonder over 's Hofs overweging dat het het advies van de psychiater om de verdachte een klinisch psychiatrische behandeling op te leggen in een gespecialiseerde kliniek voor getraumatiseerde asielzoekers niet zal volgen op de grond dat de verdachte als uitgeprocedeerde asielzoekster een illegale status in Nederland heeft.
4.2. De bestreden uitspraak houdt als motivering van de opgelegde straf, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte rapport van 18 februari 2005 van psychiater A.E. Ederveen-Grochowska. De conclusie in dit rapport, dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stresstoornis en tevens van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken waardoor betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, maakt het hof tot de zijne. Het daaraan gerelateerde advies om aan betrokkene een klinisch psychiatrische behandeling op te leggen in een gespecialiseerde kliniek voor getraumatiseerde asielzoekers onder toezicht van de Reclassering laat het hof terzijde, nu verdachte, als uitgeprocedeerd asielzoekster een illegale status in Nederland heeft. De eventuele opschortende werking, wat betreft de uitzetting van verdachte uit Nederland, van een procedure in het kader van artikel 8 van het EVRM doet hier niet aan af."
4.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich het door het Hof genoemde rapport van de psychiater A.E. Ederveen-Grochowska van 18 februari 2005. Dit rapport houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in: a. "Vanuit gedragskundig oogpunt wordt geadviseerd om betrokkene, in het kader van een voorwaardelijk strafdeel van de gevangenisstraf, een klinisch psychiatrische behandeling op te leggen in een gespecialiseerde kliniek voor getraumatiseerde asielzoekers zoals de Vonk. Betrokkene kan gebaat zijn bij de medicamenteuze en psychotherapeutische behandeling van haar posttraumatische klachten.
Tevens zal, in overleg met de jeugdhulpverlening, aandacht besteed moeten worden aan het herstel van het gezin. Om een betere indruk te krijgen van het functioneren van betrokkene als moeder is het van belang om het contact met de twee jongere kinderen, onder begeleiding, te proberen herstellen.
Op basis van de informatie over de psychische toestand van [slachtoffer] lijkt het herstel van dit contact momenteel niet haalbaar. Hoewel betrokkene antisociale trekken in haar persoonlijkheid heeft is de psychopathologie niet zodanig uitgesproken dat het een grote belemmering hoeft te zijn in de behandeling. Het is te verwachten dat betrokkene de geboden hulp zal aanvaarden en zal meewerken aan de behandeling." alsmede
b. "Een en ander zou plaats moeten vinden onder toezicht van de reclassering. Echter, wegens de illegale status van de betrokkene heeft de reclassering bezwaren ten opzichte van de uitvoerbaarheid van een dergelijk advies. Het huidige beleid van de reclassering is om geen illegalen in aanmerking te laten komen voor begeleiding tijdens het resocialisatie traject. Verder is het onduidelijk hoe de IND hier tegenover zou staan en hoe de ziektekostenverzekeringen geregeld zouden moeten worden."
4.4. Gelet op de inhoud van het door het Hof genoemde rapport, in het bijzonder het hiervoor onder b weergegeven gedeelte daarvan, is de terzijdestelling door het Hof van het advies tot behandeling kennelijk ingegeven door de in dat rapport genoemde, aan de uitvoerbaarheid van een dergelijke behandeling in de weg staande omstandigheden. Het middel dat ervan uitgaat dat het Hof die terzijdestelling enkel heeft gegrond op de illegale status van de verdachte mist dus feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 maart 2008.