ECLI:NL:HR:2008:BC4061

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/337HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid voor onrechtmatige hinder door stofoverlast

In deze zaak hebben de eisers, een tuinbouwbedrijf en twee andere partijen, de verwerende partijen, een afvalverwerkingsbedrijf, gedagvaard wegens schade die zij zouden hebben geleden door stofoverlast. De eisers vorderden een schadevergoeding van ƒ 427.903,--, met de mogelijkheid om de schade nader op te maken bij staat. De rechtbank 's-Gravenhage heeft de vordering in een eindvonnis van 20 mei 1998 afgewezen, na eerdere tussenvonnissen waarin bewijslevering was gelast. De eisers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar zij hun vordering hebben aangepast. Het hof heeft de eerdere vonnissen bekrachtigd in een eindarrest van 19 juli 2006, waarop de eisers cassatie hebben ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de vordering van de eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de vice-president D.H. Beukenhorst en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, F.B. Bakels, W.D.H. Asser, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 7 maart 2008.

Uitspraak

7 maart 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/337HR
JMH/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiser 2],
3. [Eiser 3],
gevestigd respectievelijk wonende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2], als rechtsopvolgster door fusie/splitsing van [A] B.V.,
3. [Verweerster 3], als rechtsopvolgster door fusie/splitsing van [B] B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 5 januari 1990 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd en voor zover thans nog van belang, [verweerster] te veroordelen tot vergoeding van de door hen geleden schade van ƒ 427.903,-- en schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na een tussenvonnis van 15 januari 1992, waarbij een comparitie van partij is gelast en na een tussenvonnis van 30 juni 1993, waarbij [eiser] c.s. tot bewijslevering zijn toegelaten, bij eindvonnis van 20 mei 1998 de vordering afgewezen.
Tegen deze drie vonnissen hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. In hoger beroep hebben [eiser] c.s. hun vordering aangepast. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, welk beroep thans niet (meer) van belang is.
Het hof heeft na een tussenarrest van 16 april 2003, waarbij [eiser] c.s. tot bewijslevering zijn toegelaten, bij eindarrest van 19 juli 2006 de bestreden vonnissen onder verbetering van gronden bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover ingesteld door [eisers 2 en 3] en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 maart 2008.