ECLI:NL:HR:2008:BC3795

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02534/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte in een strafzaak. De Hoge Raad heeft op 8 april 2008 uitspraak gedaan in het beroep dat was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 20 maart 2006. De verdachte, geboren in 1969, had beroep in cassatie ingesteld op 10 april 2006, na ter terechtzitting van het Hof op 6 maart 2006 te zijn verschenen. De advocaat van de verdachte, mr. M.F.J. Martens, had middelen van cassatie voorgesteld, welke aan het arrest waren gehecht.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 432, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een verdachte die ter terechtzitting is verschenen, niet kan worden ontvangen in het beroep als dit beroep niet tijdig is ingesteld. De Advocaat-Generaal, de heer Wortel, had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, en de Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. De beslissing is op 8 april 2008 openbaar gemaakt.

Uitspraak

8 april 2008
Strafkamer
nr. 02534/06 E
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 20 maart 2006, nummer 21/007366-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.F.J. Martens, advocaat te Rosmalen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de stukken is het beroep in cassatie ingesteld op 10 april 2006, zodat de verdachte - nu hij ter terechtzitting van het Hof van 6 maart 2006 was verschenen - ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder b, Sv in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 april 2008.