ECLI:NL:HR:2008:BC3787

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01225/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1981, had een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd gekregen, welke door het Hof was vastgesteld na vernietiging van een eerder vonnis van de Rechtbank te Dordrecht. De Hoge Raad heeft op 12 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 01225/07.

De advocaat van de verdachte, mr. E.D. van Elst, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit heeft geleid tot een strafvermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaar naar twee jaar en negen maanden.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat het tweede middel, dat betrekking had op de motivering van het Hof, niet met voldoende precisie was onderbouwd en daarom faalde. Het derde middel werd eveneens verworpen, omdat het geen aanleiding gaf voor cassatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

12 februari 2008
Strafkamer
nr. 01225/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 10 april 2006, nummer 22/007222-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht, van 18 november 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B (oud) van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 20 april 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 26 april 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de getuigen wegens onjuistheid of onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs konden worden gebezigd.
4.2. Het middel faalt, reeds omdat daarin niet met voldoende precisie wordt aangeduid op welk onderbouwd standpunt het oog heeft. Dienaangaande kan niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotitie.
5. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaar en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 februari 2008.