ECLI:NL:HR:2008:BC3305

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/310HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid in verbintenissen uit onrechtmatige daad en prejudiciële vragen over schadebrengend feit in EEX-Verordening

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil tussen Zuid-Chemie B.V. en Philippo's Mineralenfabriek N.V./S.A. Zuid-Chemie heeft Philippo's gedagvaard voor de rechtbank Middelburg, waarbij zij stelde dat Philippo's aansprakelijk is voor schade die zij heeft geleden door de levering van een ondeugdelijk product, micromix, dat cadmium bevatte. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, wat Zuid-Chemie in hoger beroep aanvocht. Het gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarop Zuid-Chemie cassatie instelde. De Hoge Raad heeft de zaak aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voorgelegd met vragen over de uitleg van de EEX-Verordening, specifiek over de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis zowel de plaats van de productie als de plaats van de schade kan zijn. De zaak is geschorst totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan op de gestelde vragen.

Uitspraak

4 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/310HR
JMH/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ZUID-CHEMIE B.V.,
gevestigd te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
de vennootschap naar Belgisch recht PHILIPPO'S MINERALENFABRIEK N.V./S.A., voorheen en thans genaamd PMF PRODUCTIONS,
gevestigd te Essen, België,
VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseres,
advocaat: mr. M.V. Polak.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Zuid-Chemie en Philippo's.
1. Het geding in feitelijke instanties
Zuid-Chemie heeft bij exploot van 17 januari 2003 Philippo's gedagvaard voor de rechtbank Middelburg en gevorderd voor recht te verklaren dat Philippo's aansprakelijk is voor de door Zuid-Chemie geleden, in de dagvaarding nader omschreven schade, Philippo's te veroordelen aan Zuid-Chemie te betalen (a) ƒ 560.130,50, (b) USD 468.420,--, (c) BEF 4.699.108,-- en (d) SEK 2.243.696,--, alsmede Philippo's te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met rente en kosten.
Philippo's heeft een incidentele conclusie houdende een beroep op onbevoegdheid genomen. Zuid-Chemie heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 december 2003 zich onbevoegd verklaard om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
Tegen dit vonnis heeft Zuid-Chemie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 20 juni 2006 heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Zuid-Chemie beroep in cassatie ingesteld. Philippo's heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding, een herstelexploot alsmede de conclusie van antwoord tevens conclusie houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Zuid-Chemie mede door mr. E.C.M. Hurkens en voor Philippo's mede door mr. W.G.L. Giacometti-Vermeer, beiden advocaat te 's-Gravenhage.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen op het principaal beroep, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal verzoeken over de onder 23 van deze conclusie bedoelde vragen van uitlegging van art. 5 sub 3 EEX-Verordening uitspraak te doen en het geding zal schorsen totdat het Hof van Justitie uitspraak naar aanleiding van dat verzoek zal hebben gedaan.
De advocaat van Philippo's heeft bij brief van 5 februari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie, waar het gaat om het begrip "de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" in de zin van art. 5, aanhef en onder 3, van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening), kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Zuid-Chemie, producent van kunstmeststoffen te Sas van Gent, heeft in juli 2000, bij HCI Chemicals Benelux B.V. te Rotterdam, twee partijen micromix gekocht.
(ii) HCI, die deze micromix niet zelf kan produceren, heeft de micromix bij Philippo's, gevestigd te Essen, België, besteld en heeft de benodigde grondstoffen, op een na, aan Philippo's afgeleverd. Philippo's heeft in overleg met HCI de nog ontbrekende grondstof zinksulfaat betrokken bij [betrokkene 1], h.o.d.n. [A], te [plaats].
(iii) Philippo's heeft de micromix geproduceerd in haar fabriek te Essen. Zuid-Chemie heeft de micromix daar afgehaald.
(iv) Vervolgens heeft Zuid-Chemie de micromix in haar fabriek in Sas van Gent verwerkt in diverse partijen kunstmest en een deel daarvan aan (buitenlandse) afnemers verkocht, en verscheept.
(v) Naderhand is gebleken dat het cadmiumgehalte van het van [A] afgenomen zinksulfaat veel te hoog was, als gevolg waarvan de kunstmest niet of minder bruikbaar is geworden en Zuid-Chemie, naar zij stelt, schade heeft geleden.
3.2 Zuid-Chemie heeft aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering ten grondslag gelegd dat Philippo's jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd, daarin bestaande dat Philippo's micromix heeft geproduceerd die bij normaal gebruik voor het doel waarvoor dat product was bestemd schade heeft veroorzaakt.
3.3 Philippo's heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet bevoegd was van de vordering kennis te nemen, omdat - voor zover in cassatie van belang - Essen, in aanmerking genomen dat de aflevering van de cadmiumhoudende micromix daar heeft plaatsgevonden, moet worden aangemerkt als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Volgens Zuid-Chemie is de schade in Sas van Gent ingetreden door vermenging van de verschillende grondstoffen tot kunstmest in haar fabriek aldaar, en was de rechtbank daarom wel bevoegd. Na te hebben vooropgesteld dat onder "de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" zowel moet worden verstaan de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis ("Handlungsort") als de plaats waar de initiële schade is ingetreden ("Erfolgsort"), heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard op de grond dat Essen de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis was en dat de initiële schade voor Zuid-Chemie ook daar is ingetreden nu de verontreinigde micromix af fabriek - dus in Essen - aan haar is geleverd.
3.4 In hoger beroep, waar niet in geschil was dat Essen de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis ("Handlungsort") is omdat de verontreinigde micromix daar is geproduceerd, heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.5 Het middel klaagt met name dat het hof een onjuiste toepassing heeft gegeven aan art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening door te oordelen (rov. 3.3) dat de initiële schade niet eerst is ingetreden doordat de cadmiumverontreiniging van de micromix tijdens het productieproces in Sas van Gent (Nederland) de verontreiniging van de aldaar door Zuid-Chemie geproduceerde kunstmest heeft teweeggebracht, maar reeds doordat aan Zuid-Chemie in Essen (Belgie) met cadmium verontreinigde micromix is afgeleverd.
3.6 In verband met de beoordeling van deze klacht rijzen, zoals nader uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13 tot en met 22, vragen inzake de uitleg van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening. De Hoge Raad ziet daarin grond de hierna onder 5 te vermelden prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
4. Omschrijving van de feiten waarop de door het HvJEG te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor in 3.1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
5. Vragen van uitleg
a. Welke schade moet bij een onrechtmatige gedraging als door Zuid-Chemie aan haar vordering ten grondslag gelegd, worden aangemerkt als de initiële schade ten gevolge van die gedraging: de schade die ontstaat door de aflevering van het ondeugdelijke product of de schade die ontstaat bij het normaal gebruik van het product voor het doel waarvoor het was bestemd?
b. Indien dit laatste het geval is, kan dan de plaats waar deze schade is ingetreden slechts worden aangemerkt als "de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" in de zin van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening, indien de schade bestaat in fysieke schade aan personen of zaken, of is dit mede mogelijk indien (vooralsnog) slechts vermogensschade is geleden?
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de hiervoor onder 5 geformuleerde vragen uitspraak te doen;
in het principale beroep en in het incidentele beroep:
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het Hof van Justitie naar aanleiding van voormeld verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 april 2008.