ECLI:NL:HR:2008:BC2801

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/295HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder voor niet nagekomen overeenkomst in vennootschapsrecht

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor een niet nagekomen overeenkomst. De zaak is ontstaan uit een eerder arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2004, waarin het gerechtshof te 's-Hertogenbosch een eerdere uitspraak had vernietigd en de zaak had verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Na een memoriewisseling tussen de partijen heeft het hof op 9 november 2004 [eiser] toegelaten tot bewijslevering. Uiteindelijk heeft het hof op 23 mei 2006 in het principaal appel het beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch verworpen, maar in het incidenteel appel het eindvonnis van 14 januari 2000 gedeeltelijk vernietigd met betrekking tot de rente. Het hof heeft [eiser] veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan wettelijke rente aan de vennootschap IDAT.

Tegen deze uitspraak heeft [eiser] cassatie ingesteld, terwijl IDAT incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2008 het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Tevens heeft de Hoge Raad het incidentele beroep verworpen en IDAT in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

11 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/295HR
JMH/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], België,
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
de vennootschap naar Belgisch recht N.V. IDAT,
gevestigd te Sint-Lambrechts-Woluwe, België,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en IDAT.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 12 maart 2004, rolnummer C02/275HR, NJ 2004, 284 tussen thans verweerster in cassatie IDAT en thans eiser tot cassatie [eiser].
Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 mei 2002 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem verwezen.
Na memoriewisseling tussen partijen heeft dit hof bij tussenarrest van 9 november 2004 [eiser] tot bewijslevering toegelaten en bij eindarrest van 23 mei 2006 in het principaal appel het beroep tegen de vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 mei 1997, 18 december 1998 en 14 januari 2000 (eindvonnis) verworpen. In het incidenteel appel heeft het hof het eindvonnis van deze rechtbank van 14 januari 2000 uitsluitend vernietigd met betrekking tot de rente, dit vonnis voor het overige bekrachtigd en ten aanzien van de wettelijke rente, opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld tot betaling aan IDAT van de verschuldigde wettelijke over € 1.813.229,38 vanaf 12 januari 1994 tot de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. IDAT heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 februari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van IDAT begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt IDAT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 71,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 april 2008.