ECLI:NL:HR:2008:BC2774
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bevoegdheid en exceptie van onbevoegdheid in civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie stond. De eiser, [Eiser], had een cassatieberoep ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank de exceptie van onbevoegdheid van [Eiser] als tardief had verworpen. De zaak had zijn oorsprong in een geschil tussen [Eiser] en [Verweerster], waarbij [Verweerster] schadevergoeding vorderde op grond van een concurrentiebeding. De rechtbank had eerder tussenvonnissen gewezen en de zaak naar de rol verwezen voor bewijslevering. De Hoge Raad oordeelde dat de exceptie van onbevoegdheid te laat was ingeroepen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De Hoge Raad verklaarde [Eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, omdat het oordeel van de rechtbank vatbaar was voor hoger beroep. De kosten van het geding in cassatie werden aan [Eiser] opgelegd, begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig hun verweren in te dienen en de gevolgen van het niet tijdig inroepen van bevoegdheid.