ECLI:NL:HR:2008:BC2771
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in geschil over verdeling huwelijksgemeenschap
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De man heeft de vrouw gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam met de vordering om de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De vrouw heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van €264.021,09 gevorderd, met verschillende subsidiaire vorderingen. Na een tussenvonnis van de rechtbank, waarbij een comparitie van partijen is gelast, heeft de rechtbank de vrouw toegelaten om bewijs te leveren van een overeenkomst over de verdeling van hun huwelijksvermogen. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden en hoger beroep mogelijk gemaakt.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank, en het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 12 juli 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de bewijsopdracht aan de vrouw betreft, maar het vonnis voor het overige bekrachtigd. Het hof heeft de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Rotterdam verwezen. Tegen dit arrest heeft de vrouw cassatie ingesteld. De man heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep, omdat dit gericht was tegen een tussenarrest. De kosten van het geding in cassatie zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.