ECLI:NL:HR:2008:BC2768

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/135HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid en bewijslast in testamentaire geschillen met betrekking tot buitenlands erfrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de geldigheid van een testament. De eiseres, die in drie hoedanigheden beroep in cassatie heeft ingesteld, betwistte de door de verweerder gestelde hoedanigheden van de procespartij. De zaak betreft de toepassing van het buitenlands erfrecht en de bewijslastverdeling in testamentaire geschillen. De Hoge Raad verwijst naar een eerder tussenarrest van 19 januari 2007, waarin partijen waren bevolen te verschijnen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De comparitie vond plaats op 30 maart 2007 en werd voortgezet op 6 juli 2007, maar er werd geen schikking bereikt.

De Advocaat-Generaal heeft inlichtingen ingewonnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over het Zwitserse en Franse recht. De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat de eiseres moet worden toegelaten tot bewijslevering door getuigen om haar stellingen te onderbouwen. De eiseres stelt dat de erflater in Zwitserland bij het testament van 7 september 1999 heeft beschikt en dat hij zijn woonplaats en gewone verblijfplaats in Zwitserland had ten tijde van zijn overlijden. De verweerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.

De Hoge Raad heeft bepaald dat de getuigen zullen worden gehoord door mr. A. Hammerstein, die als raadsheer-commissaris is aangewezen. De zitting is gepland op 11 april 2008. Tot die tijd wordt iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van bewijsvoering in testamentaire geschillen en de rol van het buitenlands erfrecht in de beoordeling van de geldigheid van testamenten.

Uitspraak

22 februari 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/135HR
RM/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. De voortzetting van het geding in cassatie
De Hoge Raad verwijst naar zijn tussenarrest van 19 januari 2007 (NJ 2007, 64), waarin een verschijning van partijen is bevolen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De comparitie heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007 en is voortgezet op 6 juli 2007. Van beide terechtzittingen is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Een schikking is niet tot stand gekomen.
Met toestemming van partijen heeft de Advocaat-Generaal L. Strikwerda inlichtingen omtrent het Zwitserse en het Franse recht ingewonnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) te 's-Gravenhage. Vervolgens heeft hij geconcludeerd dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, [eiseres] zal toelaten tot bewijslevering door getuigen van haar stellingen:
a. dat de erflater in Zwitserland bij het testament van 7 september 1999 heeft beschikt;
b. dat de erflater sinds 1998 tot het tijdstip van zijn overlijden zijn woonplaats en gewone verblijfplaats in Zwitserland had.
Het rapport van het IJI van 7 december 2007 is aan de conclusie gehecht.
2. Nadere beoordeling van het beroep op niet-ontvankelijkheid
2.1 Uit voormeld rapport van het IJI blijkt samengevat het volgende.
(i) Het testament van 7 september 1999 is naar Zwitsers recht geen "öffentliche letztwillige Verfügung" in de zin van art. 499 ZGB. Als "eigenhändige letztwillige Verfügung" beantwoordt het niet aan de in art. 505 ZGB gestelde vormvoorschriften, in het bijzonder niet aan de eis dat het geheel eigenhandig geschreven is, nu het met de schrijfmachine is opgesteld. Omdat het evenwel met de hand is gedateerd en ondertekend, mag worden aangenomen dat het ingevolge art. 520 ZGB niet van rechtswege nietig, doch vernietigbaar is.
(ii) Naar Frans recht beantwoordt het testament niet aan de vormvoorschriften van art. 970 Code Civil (CC), omdat het door de testateur niet geheel met de hand is geschreven. Op grond van art. 1001 CC is het testament dan ook absoluut nietig.
(iii) Naar Zwitsers recht is een holografisch testament een volwaardig testament.
(iv) Naar Zwitsers recht kan gedurende de periode van boedelbeschrijving alleen in dringende zaken worden doorgeprocedeerd. Uit de literatuur blijkt dat voortzetting van de procedure als dringend wordt beschouwd indien de uitkomst ervan relevant is voor de beslissing van de testamentaire erfgenamen of zij de erfenis zullen aanvaarden dan wel verwerpen.
2.2 [Eiseres] heeft beroep in cassatie ingesteld in drie hoedanigheden (zie rov. 3.1 van het tussenarrest): beneficiair testamentair erfgenaam, executeur van de nalatenschap en lasthebber van de zes kinderen als legitimarissen van de erflater. Deze drie hoedanigheden zijn direct of indirect gebaseerd op het testament van 7 september 1999 en kunnen slechts worden aangenomen als gebleken is dat dit testament (formeel en materieel) geldig is. Daartoe moet het ingevolge art. 1 van het Haags Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen van 5 oktober 1961 (Trb. 1980, 54), voor zover in dit geval van belang, voldoen aan de eisen van het interne recht van de plaats waar de testateur beschikte of van de plaats waar hij zijn woonplaats dan wel zijn gewoon verblijf had, hetzij op het moment van de beschikking hetzij op het moment van zijn overlijden.
2.3 Volgens [eiseres] is het testament door de erflater in Zwitserland opgesteld en had de erflater zowel ten tijde van die opstelling als ten tijde van zijn overlijden zijn woonplaats en gewone verblijfplaats in [plaats], Zwitserland. Deze stellingen zijn door [verweerder] gemotiveerd betwist. Op de gronden die zijn vermeld in paragraaf 13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal leveren de door [eiseres] overgelegde bescheiden niet voldoende bewijs op van de juistheid van haar stellingen. Overeenkomstig haar daartoe gedane aanbod zal [eiseres], op wie hier de bewijslast rust, tot het leveren van bewijs door getuigen worden toegelaten. Als zij in dit bewijs slaagt, staat daarmee vast dat het onderhavige testament wat de vorm ervan betreft geldig is. [Eiseres] heeft belang bij deze bewijslevering omdat op de gronden vermeld in de paragrafen 14 tot en met 16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het slagen ervan haar vorenbedoelde hoedanigheden komen vast te staan.
In afwachting van de bewijsvoering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
laat [eiseres] toe door getuigen te bewijzen:
a. dat de erflater in Zwitserland bij het testament van 7 september 1999 heeft beschikt;
b. dat de erflater sinds 1998 tot het tijdstip van zijn overlijden zijn woonplaats en gewone verblijfplaats in Zwitserland had;
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door mr. A. Hammerstein, die daartoe wordt aangewezen als raadsheer-commissaris, in aanwezigheid van de Advocaat-Generaal mr. L. Strikwerda, ter terechtzitting op vrijdag 11 april 2008 om 10.00 uur, in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's-Gravenhage;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin-Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 februari 2008.