ECLI:NL:HR:2008:BC2726
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Internationaal privaatrecht en toepasselijk recht op tijdbevrachtingsovereenkomst met prejudiciële vragen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de vennootschap naar Belgisch recht INTERCONTAINER INTERFRIGO (ICF) en de verweersters M.I.C. OPERATIONS B.V. en [verweerster 1]. ICF had de verweersters gedagvaard voor de rechtbank Haarlem, waarbij zij vorderde tot betaling van een bedrag van € 119.255,--, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank verklaarde ICF niet-ontvankelijk in haar vorderingen, wat door het gerechtshof te Amsterdam werd bekrachtigd. ICF stelde cassatie in en betwistte de toepasselijkheid van het Nederlands recht op de overeenkomst, stellende dat Belgisch recht van toepassing was.
De Hoge Raad oordeelde dat de overeenkomst hoofdzakelijk het vervoer van goederen betrof en dat er geen relevante aanknopingsfactoren waren die de toepassing van Belgisch recht rechtvaardigden. De rechtbank en het hof hadden geoordeeld dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing was, en de Hoge Raad bevestigde dit oordeel. De Hoge Raad stelde echter ook prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de uitleg van de relevante artikelen van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO).
De vragen betroffen onder andere de reikwijdte van art. 4 lid 4 EVO en de toepassing van de uitzondering in art. 4 lid 5 EVO. De Hoge Raad schorste het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak had gedaan op de gestelde vragen. Deze zaak illustreert de complexiteit van internationaal privaatrecht en de noodzaak voor duidelijke rechtskeuzes in overeenkomsten.