ECLI:NL:HR:2008:BC2610
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de terbeschikkingstellingsregeling en de ongerechtvaardigde ongelijke behandeling in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden X en X-Y, die in België wonen, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2007. De zaak betreft aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De Inspecteur had na bezwaar de aanslagen gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep van belanghebbenden deels ongegrond en deels gegrond verklaarde. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbenden in cassatie gingen.
De Hoge Raad beoordeelt of de toepassing van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap door een aanmerkelijkbelanghouder als een 'werkzaamheid' aanmerkt, leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling in strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. De Hoge Raad stelt vast dat niet elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, maar alleen die zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging. De wetgever heeft ruime beoordelingsvrijheid bij het bepalen van gelijke gevallen en de rechtvaardiging voor ongelijke behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de wetgever met de terbeschikkingstellingsregeling een parallel heeft willen trekken tussen ondernemers die hun onderneming voor eigen rekening drijven en ondernemers die kiezen voor de rechtsvorm van de BV. Dit om te voorkomen dat hoog belast winstinkomen wordt omgezet in lager belast inkomen in box III. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbenden falen en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.