ECLI:NL:HR:2008:BC2338
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in cassatie en vereisten voor middelen van cassatie
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 29 januari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een arrest dat bij verstek is gewezen op 1 juni 2006, met nummer 23/006276-05. De Hoge Raad oordeelt dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. In dit geval voldeed de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten, waardoor deze onbesproken moest blijven. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad verklaart de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.