ECLI:NL:HR:2008:BC2338

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03221/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in cassatie en vereisten voor middelen van cassatie

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 29 januari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een arrest dat bij verstek is gewezen op 1 juni 2006, met nummer 23/006276-05. De Hoge Raad oordeelt dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. In dit geval voldeed de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten, waardoor deze onbesproken moest blijven. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad verklaart de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.

Uitspraak

29 januari 2008
Strafkamer
nr. 03221/06
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juni 2006, nummer 23/006276-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 januari 2008.