ECLI:NL:HR:2008:BC2319
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de procedurele waarborgen onder art. 6 EVRM
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1957 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. De betrokkene had een betalingsverplichting opgelegd gekregen van € 56.120,- door het Hof, ter ontneming van voordeel dat hij zou hebben verkregen door strafbare feiten die door het Hof als soortgelijk aan de bewezenverklaarde feiten zijn geacht. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Zwiers.
De Hoge Raad oordeelde dat het ontnemen van voordeel dat wederrechtelijk is verkregen door soortgelijke feiten niet in strijd is met artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De procedure zoals geregeld in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering biedt de betrokkene voldoende gelegenheid om zich te verdedigen. Dit omvat ook de mogelijkheid om aan te voeren dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de soortgelijke feiten waarvoor het voordeel wordt ontnomen, door de betrokkene zijn begaan.
Het beroep op het arrest Geerings tegen Nederland (EHRM NJ 2007, 349) werd door de Hoge Raad verworpen, omdat de betrokkene niet was vrijgesproken van enig soortgelijk feit waarvoor thans voordeel wordt ontnomen. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.