ECLI:NL:HR:2008:BC1965

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41860
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen inkomstenbelasting en interne compensatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, welke door de Inspecteur waren verminderd. Vervolgens heeft het Hof de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, waarbij het Hof in zijn uitspraak voor het jaar 2000 had geoordeeld dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de schulden waarop een bedrag aan rente van ƒ 24.464 betrekking had, waren aangegaan in verband met de verwerving van een tweede woning in Portugal. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof onvoldoende gemotiveerd was, omdat de Inspecteur had erkend dat de verhoging van de hypotheekschuld in verband stond met deze woning. Hierdoor was het oordeel van het Hof onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie voor het jaar 1999 ongegrond, maar voor het jaar 2000 gegrond. Het geding voor het jaar 2000 werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staat het griffierecht van € 103 aan de belanghebbende diende te vergoeden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het verwijzingshof zou beoordelen of een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof aan de belanghebbende toekwam.

Uitspraak

Nr. 41.860
18 januari 2008
Arrest
gewezen op de bij één geschrift aanhangig gemaakte beroepen in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Arnhem van 28 februari 2005, nrs. 03/00415 en 03/00416, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1999 en 2000 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij één beroepschrift beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De klachten betreffende het jaar 1999 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Voor het Hof was voor het jaar 2000 in geschil of een resterend bedrag aan rente van schulden (kosten van geldleningen daaronder begrepen) van ƒ 24.464 in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen over dat jaar.
3.3. Het Hof heeft in onderdeel 4.1 van zijn uitspraak inzake het jaar 2000 - voor zover hier van belang - geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schulden waarop het bedrag van ƒ 24.464 aan rente ziet, zijn aangegaan in verband met de verwerving, onderhoud of verbetering van een in Portugal gelegen tweede woning, en in onderdeel 4.2 dat de Inspecteur terecht het evenvermelde bedrag heeft gerangschikt onder de renten van schulden (kosten van geldleningen daaronder begrepen) als bedoeld in artikel 45, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
3.4. De Inspecteur heeft op bladzijde 5 van zijn verweerschrift voor het Hof erkend dat een verhoging van de hypotheekschuld die leidde tot een bedrag aan rente en kosten van ƒ 4812 - welk bedrag is begrepen in voormeld totaal van ƒ 24.464 - is aangegaan in verband met de in Portugal gelegen tweede woning en dat het gelijk in zoverre aan belanghebbende is. Bovendien heeft hij aangegeven dat het belastbare inkomen van belanghebbende kan worden verminderd in verband met artikel 35 en 38, lid 7, van de Wet. Uit 's Hofs uitspraak of de gedingstukken blijkt niet dat de Inspecteur voor het Hof van een en ander is teruggekomen. Wel heeft hij zich in zijn verweerschrift voor het Hof te dien aanzien beroepen op interne compensatie.
Gelet op de vorenbedoelde erkenning door de Inspecteur zijn 's Hofs hiervoor in 3.3 weergegeven oordelen onbegrijpelijk, en nu het Hof zich niet heeft uitgelaten over de juistheid van het beroep van de Inspecteur op interne compensatie is zijn beslissing tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaar onvoldoende gemotiveerd. De klachten slagen in zoverre.
3.5. De klachten betreffende het jaar 2000 kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. Op grond van het hiervoor in 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak inzake de aanslag voor het jaar 2000 niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 gegrond,
verwijst het geding inzake het jaar 2000 naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van die zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2008.