ECLI:NL:HR:2008:BC1843

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/290HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheidsrecht geschil tussen adviseur en opdrachtgever over vergoeding koopsomschade bij aandelentransactie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een adviseur tot herstructurering van ondernemingen en zijn voormalige opdrachtgever over de vergoeding van koopsomschade bij een aandelentransactie. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft op 21 februari 2003 ABAB gedagvaard voor de rechtbank Breda. Hij vorderde primair een bedrag van € 287.709,49 en subsidiair een schadevergoeding op te maken bij staat. ABAB heeft de vorderingen bestreden, waarna de rechtbank op 18 februari 2004 de vorderingen afwees. De eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 16 mei 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal L. Timmerman concludeerde tot verwerping van het beroep. De advocaat van de eiser heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad heeft op 21 maart 2008 het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.

Uitspraak

21 maart 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/290HR
IV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J Brandt,
t e g e n
Stichting ABAB,
gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. E.M. Tjon-En-Fa.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ABAB.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 21 februari 2003 ABAB gedagvaard voor de rechtbank Breda en primair gevorderd, kort gezegd ABAB te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 287.709,49, subsidiair heeft [eiser] gevorderd ABAB te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat.
ABAB heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 februari 2004 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 16 mei 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABAB heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 22 januari 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABAB begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 maart 2008.