ECLI:NL:HR:2008:BC1343

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00835/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig indienen van de schriftuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin hij was veroordeeld voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de schriftuur van cassatie, ingediend door de raadsman van de verdachte, niet binnen de wettelijk gestelde termijn was ingediend. De aanzegging van de aanvang van de termijn was op 4 april 2007 aan de verdachte betekend, en de schriftuur had uiterlijk twee maanden later, dus voor 4 juni 2007, ingediend moeten worden. De schriftuur was echter pas op 1 juni 2007 bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie ingekomen en op 6 juni 2007 bij de strafgriffie van de Hoge Raad. Hierdoor was niet voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep in cassatie, en dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00835/07
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 juli 2006, nummer 20/009015-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 26 april 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede een geldboete van € 1.250,-, subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts is hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden ontzegd, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze is een schriftuur ingediend.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Tot de stukken van het geding behoort een schriftuur van cassatie, ingediend door de raadsman van de verdachte. Blijkens twee daarop geplaatste stempels is deze schriftuur op 1 juni 2007 bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage en - kennelijk na doorzending - op 6 juni 2007 bij de strafgriffie van de Hoge Raad ingekomen.
3.2. De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 4 april 2007 aan de verdachte in persoon betekend. Ingevolge art. 437, tweede lid, Sv is de verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie. Nu de schriftuur niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad is ingediend, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.