ECLI:NL:HR:2008:BC1332

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00162/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewijsvoering inzake verzekering motorrijtuig en voorlopige dekking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het niet hebben van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) voor zijn motorrijtuig. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in hoger beroep de juistheid van de stelling van de verdachte, dat de auto bij de verzekering in voorlopige dekking was, in het midden had gelaten. Dit leidde tot de mogelijkheid dat er op het moment van de bewezenverklaring een verzekering was gesloten en in stand gehouden, wat niet in overeenstemming was met de bewezenverklaring. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was. De advocaat van de verdachte, mr. S. Schuurman, had een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was onderbouwd, omdat het Hof de relevante stelling van de verdachte niet had beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak benadrukt dat de bewijsvoering in strafzaken zorgvuldig moet zijn en dat alle relevante stellingen van de verdachte moeten worden beoordeeld. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om bij de beoordeling van bewijs rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00162/07
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 september 2006, nummer 21/006429-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord" te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht van 7 december 2005 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel beoogt, naar de Hoge Raad begrijpt, onder meer te klagen dat het Hof ten onrechte de juistheid in het midden heeft gelaten van de stelling van de verdachte dat de auto bij de verzekering in voorlopige dekking was.
3.2.1.Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 maart 2005 te Maarssen als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-BB-00] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 maart 2005, omstreeks 22.00 uur, heeft de Dienst Wegverkeer, Centrum voor Voertuigtechniek en Informatie, bureau Handhaving te Veendam door middel van registervergelijking geconstateerd dat in het CRWAM voor het motorvoertuig, zijnde een personen-auto, voorzien van kenteken [AA-BB-00], geen geldige verzekering als bedoeld in artikel 30 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen stond geregistreerd. Het kenteken stond op die datum op naam van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats]."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, die niet werd bijgestaan door een raadsman, aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
"Het bleek dat ik de Rover bij de verzekering in voorlopige dekking had. Ik ben aangehouden, maar ze hebben me weer laten gaan toen ik alles uitgelegd had."
3.4. Nu het Hof de juistheid van deze met de inhoud van het gebezigde bewijsmiddel niet strijdige stelling in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat op het in de bewezenverklaring genoemde tijdstip voor de onderhavige auto een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.