ECLI:NL:HR:2008:BC1332
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewijsvoering inzake verzekering motorrijtuig en voorlopige dekking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het niet hebben van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) voor zijn motorrijtuig. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in hoger beroep de juistheid van de stelling van de verdachte, dat de auto bij de verzekering in voorlopige dekking was, in het midden had gelaten. Dit leidde tot de mogelijkheid dat er op het moment van de bewezenverklaring een verzekering was gesloten en in stand gehouden, wat niet in overeenstemming was met de bewezenverklaring. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was. De advocaat van de verdachte, mr. S. Schuurman, had een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was onderbouwd, omdat het Hof de relevante stelling van de verdachte niet had beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak benadrukt dat de bewijsvoering in strafzaken zorgvuldig moet zijn en dat alle relevante stellingen van de verdachte moeten worden beoordeeld. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om bij de beoordeling van bewijs rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden.