ECLI:NL:HR:2008:BC1317

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00103/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Kraggenburg

In deze zaak, die bekend staat als de Kraggenburg-zaak, heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in [woonplaats], was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin zij samen met anderen werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]. De feiten vonden plaats op 18 april 2004 in Kraggenburg, waar de verdachte en haar medeverdachten [slachtoffer 1] onder dwang en geweld hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De Hoge Raad oordeelde dat de feitelijke vaststelling van het Hof over de aanwezigheid van de verdachte bij de verkrachting niet onbegrijpelijk was, gezien de bewijsmiddelen die waren gepresenteerd. De verdachte had zich niet gedistantieerd van de handelingen van haar medeverdachten, wat haar medeverantwoordelijkheid voor de gepleegde feiten bevestigde.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verkrachting en de andere tenlastegelegde feiten voldoende was onderbouwd door de gebezigde bewijsmiddelen. De uitspraak van het Hof, die de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, werd daarmee bevestigd. De vordering van de benadeelde partijen werd eveneens toegewezen, wat de ernst van de gepleegde feiten onderstreept.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00103/07
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006, nummer 21/003426-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 27 januari 2005 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 2. "medeplegen van verkrachting" en "medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid" en 3. "een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en "een persoon aanwerven, met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 4. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 5. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, omdat met betrekking tot de verkrachting gepleegd door de mannelijke medeverdachten niet kan blijken dat deze feiten in de aanwezigheid van de verdachte zijn gepleegd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder meermalen tezamen en in vereniging met anderen, telkens door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of een of meer van haar mededaders
- hun penis geduwd/gebracht in de mond en de anus van [slachtoffer 1] en
- haar tenen in de mond van [slachtoffer 1] gebracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van haar mededaders
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat wanneer zij zich niet uit zou kleden, ze haar zouden dwingen om haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als zij raar deed, dat de honden haar dan op zouden eten, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [slachtoffer 1] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd en
- [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen met een stok op haar borsten en op het gehele lichaam
en aldus voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling op het verkorte arrest.
3.2.3. Het Hof heeft voorts, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, in een nadere bewijsoverweging in het verkorte arrest nog het volgende overwogen:
"Het hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte in elk geval bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en dat zij haar medeverdachten daarvan niet heeft weerhouden, of zich op enigerlei wijze van hun handelen heeft gedistantieerd, hoewel daartoe de gelegenheid heeft bestaan, gezien de tijd die met de handelingen gemoeid moet zijn geweest. Alleen al door daar, in Kraggenburg, aanwezig te zijn en te blijven, zonder haar medeverdachten een halt toe te roepen, heeft verdachte bijgedragen aan het klimaat waarin de voor de slachtoffers zo vernederende gebeurtenissen te Kraggenburg konden plaatsgrijpen."
3.3. De feitelijke vaststelling van het Hof over de aanwezigheid van de verdachte is, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder bewijsmiddel 50, niet onbegrijpelijk zodat deze klacht faalt.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.