ECLI:NL:HR:2008:BC1244

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/279HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geschil tussen opdrachtgever en bouwer van carrosserie op oplegger met betrekking tot aanpassingswerkzaamheden en ontbinding wegens constructiefouten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een opdrachtgever en een bouwer van een carrosserie op een oplegger. De opdrachtgever, aangeduid als [eiser], heeft de bouwer, aangeduid als [verweerster], gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. De vordering van [verweerster] was gericht op betaling van een bedrag van ƒ 72.883,88, vermeerderd met rente en kosten. In reactie hierop heeft [eiser] in reconventie gevorderd dat [verweerster] hem zou vergoeden voor de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

De rechtbank heeft na verschillende tussenvonnissen, waaronder op 31 augustus 2000, 25 januari 2001, 12 juli 2001 en 11 april 2002, bij eindvonnis van 10 oktober 2002 in conventie de vordering van [verweerster] afgewezen en in reconventie de vordering van [eiser] toegewezen. [Verweerster] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft na tussenarresten op 18 mei 2004, 21 september 2004 en 12 juli 2005 bij eindarrest van 11 april 2006 de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd en [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 33.072,86, met rente en kosten, terwijl de vordering van [eiser] in reconventie werd afgewezen.

Tegen deze eindarrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de klachten van [eiser] in het cassatiemiddel verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft [eiser] bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 1.061,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Het arrest is uitgesproken op 25 januari 2008.

Uitspraak

25 januari 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/279HR
MK/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
kantoorhoudende te [plaats A], thans te [plaats B],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Biemond, thans mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 28 april 2000 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 72.883,88, met rente en kosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 31 augustus 2000, 25 januari 2001, 12 juli 2001 en 11 april 2002, bij eindvonnis van 10 oktober 2002 in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen.
Tegen de tussenvonnissen van 25 januari 2001, 12 juli 2001 en 11 april 2002, alsmede het eindvonnis van 10 oktober 2002 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Na tussenarresten van 18 mei 2004, 21 september 2004 en 12 juli 2005 heeft het hof bij eindarrest van 11 april 2006 de tussenvonnissen van de rechtbank van 31 augustus 2000, 25 januari 2001, 12 juli 2001, 11 april 2002 en het eindvonnis van 10 oktober 2002, zowel in conventie als in reconventie, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 33.072,86, met rente en kosten en in reconventie de vordering van [eiser] afgewezen.
De tussenarresten van 21 september 2004 en 12 juli 2005 en het eindarrest van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de tussenarresten van het hof van 21 september 2004 en 12 juli 2005, alsmede het eindarrest van 11 april 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en voor [verweerster] door haar advocaat, alsmede door mr. D. Vlasblom, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.061,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 januari 2008.