3.3 In zijn eerste tussenarrest heeft het hof [eiseres] toegelaten te bewijzen (i) dat NVR geen bestuurder is geweest van [A], en (ii) dat tussen [betrokkene 1] en [A] is overeengekomen dat [A] het door [betrokkene 1] aan [eiseres] verschuldigde bedrag ten laste van de rekening-courantverhouding tussen [betrokkene 1] en [A] zou voldoen. De oordelen van het hof kunnen verder als volgt worden samengevat.
(a) Niet gebleken is dat op 20 december 2000, de dag waarop de aandelen in Lezavo B.V. aan [betrokkene 1], [betrokkene 2] en NVR zijn geleverd, een vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden waarin een besluit is genomen tot benoeming van de directie. Rechtsgeldige besluitvorming heeft ook niet op andere wijze plaatsgevonden, nu niet is voldaan aan de eis van art. 2:238 BW dat de aandeelhouders hun stem schriftelijk uitbrengen, zodat NVR geen bestuurder van [A] is geworden. (arrest 13 september 2005, rov. 2.3)
(b) Hoewel NVR geen formeel bestuurder van [A] is geworden, kan uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, worden afgeleid dat NVR wel feitelijk als bestuurder heeft gehandeld via [betrokkene 4], de echtgenoot van [eiseres]. [Betrokkene 4] heeft mede het beleid van [A] bepaald als ware hij bestuurder. (rov. 2.4)
(c) De curator heeft zijn vordering evenwel niet gebaseerd op art. 2:248 lid 7 BW in verbinding met art. 2:11 BW. Dit punt heeft ook geen onderdeel uitgemaakt van het debat tussen partijen. (rov. 2.5)
(d) Omdat het hof de rechtsgronden dient aan te vullen, kan het op basis van hetgeen in rov. 2.4 is overwogen in beginsel tot het oordeel komen dat NVR via [betrokkene 4] is opgetreden als mede-beleidsbepaler van [A] en dat NVR op de voet van art. 2:248 lid 7 in verbinding met lid 1 of 2 mogelijk aansprakelijk kan worden gehouden als ware zij bestuurder. Ingevolge art. 2:11 BW rust die aansprakelijkheid dan mede op [eiseres] als (indirect) bestuurder van NVR. Omdat dit oordeel zou neerkomen op een verrassingsbeslissing, stelt het hof partijen in de gelegenheid zich hierover uit te laten. (rov. 2.6)
(e) Het bedrag van ƒ 57.500,-- is overgemaakt op de gezamenlijke rekening van [betrokkene 4] en [eiseres] als voorschot op de verkoop van de aandelen in [A] door NVR. Nu is betaald voor een levering van aandelen die nooit heeft plaatsgevonden, is dit bedrag onverschuldigd betaald en is niet meer relevant of [eiseres] het hiervoor onder (ii) bedoelde bewijs heeft geleverd. Omdat al ƒ 7.500,-- is terugbetaald, is de vordering toewijsbaar voor het restant. (rov. 2.7)
(f) In zijn eindarrest overwoog het hof dat de curator heeft aangevoerd dat [betrokkene 4] het beleid van [A] (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder (rov. 2.3). Voorts oordeelde het hof dat [eiseres] dit slechts in algemene bewoordingen ontkend heeft (rov. 2.4) en dat zij daarom onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat NVR via [betrokkene 4] het beleid van [A] (mede) heeft bepaald als ware zij (NVR) bestuurder van [A] (rov. 2.5).
(g) [Eiseres] heeft als bestuurder van [B] B.V. en (indirect) van NVR gefungeerd als strovrouw van [betrokkene 4], die via die vennootschappen het beleid van [A] bepaalde als ware hij bestuurder. In deze hoedanigheid heeft [betrokkene 4] feitelijk leiding gegeven aan handelingen van [A] in strijd met de Wtk. Hij moet hebben geweten dat [A] vroeg of laat niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat de schuldeisers hierdoor zouden worden benadeeld. Deze handelingen leveren onbehoorlijk bestuur op waarvan zonder meer aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [A]. Dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur blijkt ook uit de desbetreffende strafrechtelijke veroordelingen van betrokkenen. NVR is als mede-beleidsbepaler van [A] op grond van art. 2:248 lid 1 en 7 jegens de boedel aansprakelijk voor de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Op grond van art. 2:11 rust deze aansprakelijkheid tevens hoofdelijk op [eiseres] als bestuurder van NVR via [B] B.V.(rov. 2.8 en 2.9)
(h) Er is geen aanleiding voor disculpatie op grond van art. 2:248 lid 3 en er is ook geen reden tot matiging op grond van lid 4 van dit artikel. De curator heeft zijn eis al beperkt tot € 1.000.000,-- tegenover een boedeltekort van € 5.000.000,--. (rov. 2.10 en 2.11)
(i) Het hof ziet geen aanleiding terug te komen van rov. 2.7 van zijn tussenarrest van 13 september 2005 omdat daarin een bindende eindbeslissing is genomen. (rov. 2.13)