ECLI:NL:HR:2008:BB8989

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03393/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking van de Rechtbank te Amsterdam inzake beklag over beslag op geldbedrag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 19 mei 2006, waarin het beklag van de klager over de bewaring van een geldbedrag van ƒ 263.575,- (€ 119.605,12) ongegrond werd verklaard. De klager, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij verzocht om teruggave van het geldbedrag. De advocaat van de klager, mr. C.W. Noorduyn, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan de beschikking zijn gehecht.

De Hoge Raad heeft op 8 januari 2008 uitspraak gedaan. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klager geen belang meer had bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, omdat er inmiddels een vonnis was gewezen in de strafzaak tegen de klager, waarin was beslist over het beslag op het geldbedrag. De beslissing van de Rechtbank hield in dat de bewaring van het geldbedrag ten behoeve van de rechthebbende werd gelast, omdat niet was gebleken dat de klager de rechtmatige eigenaar was.

De Hoge Raad verklaarde de klager niet-ontvankelijk in het beroep, omdat de bestreden beschikking naar zijn aard een beslissing inhield die was gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter. Hierdoor kon er op het bestaande klaagschrift geen andersluidende beslissing meer volgen. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

8 januari 2008
Strafkamer
nr. 03393/06 B
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 19 mei 2006, nummer RK 06/523, op een beklag als bedoeld in artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op een geldbedrag van ƒ 263.575,- (€ 119.605,12) en het beklag voor het overige gegrond verklaard, met last tot teruggave in zoverre aan klager zoals in de beschikking vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank van 19 mei 2006 waarbij een klaagschrift van de klager voor zover strekkende tot teruggave van een geldbedrag van ƒ 263.575,- (€ 119.605,12) ongegrond is verklaard.
3.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een verkort vonnis van 2 november 2006 van de Rechtbank te Amsterdam in de strafzaak tegen de klager. Dit vonnis houdt, voor zover hier van belang, in:
"Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een geldbedrag van € 119.605,12, nu niet gebleken is dat verdachte daarvan de rechtmatige eigenaar is."
3.3. Deze beslissing omtrent het beslag in de strafzaak betekent dat de klager, die teruggave heeft verzocht van het geldbedrag ten aanzien waarvan inmiddels bij voormeld vonnis is beslist, geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van 19 mei 2006, waarin zijn beklag ongegrond is verklaard. De klager dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. In de bestreden beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door die beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het bestaande klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2008.