ECLI:NL:HR:2008:BB7096

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03170/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer in mishandelingszaak met onvoldoende motivering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1955 en werkzaam als toezichthouder bij de Milieuadviesdienst, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een garagehouder, [slachtoffer], tijdens een milieucontrole op 6 januari 2005. De verdachte had [slachtoffer] in het gezicht geslagen, wat leidde tot een bloedend wondje. Het Hof had het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de afstand tussen de verdachte en [slachtoffer] op het moment van de aanranding te groot zou zijn geweest om noodweer te rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de overwegingen van het Hof onvoldoende inzicht gaven in de gedachtegang achter deze beslissing. De Hoge Raad benadrukte dat een beroep op noodweer ook kan slagen bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, en dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom dit in dit geval niet aan de orde was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de afwijzing van een beroep op noodweer.

Uitspraak

15 januari 2008
Strafkamer
nr. 03170/06
SM/AW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 september 2006, nummer 24/000511-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 21 februari 2006 - de verdachte ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van € 110,-, subsidiair twee dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verwerping van het namens de verdachte gedane beroep op noodweer op ontoereikende wijze heeft gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 6 januari 2005, te Jelsum, in de gemeente Leeuwarderadeel, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], in het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik heb een eenmanszaak in APK-keuringen gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], in de gemeente [gemeente A]. Op 6 januari 2005 zag ik dat er een man bij mij in de garage kwam. Het was een ambtenaar. Op een gegeven moment stond de man vlak bij mij. Ik liep op hem af en ging heel dicht bij hem staan. Ik drukte de man met mijn buik naar achteren. Toen ik hem duwde, voelde ik dat de man mij raakte op mijn kaak en onderlip. Naderhand ontdekte ik dat ik bloed had bij mijn lip."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Gisteren was ik in de garage van [slachtoffer] aan de [a-straat] te [woonplaats]. Er kwam een man in de garage. Hij had een jasje aan met het opschrift van de milieudienst. Beiden gingen naar buiten. Ik ben in de garage achtergebleven. Op een gegeven moment hoorde ik buiten geschreeuw. Ik ben toen naar buiten gelopen en zag dat er over en weer geslagen werd."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 6 januari 2005 was ik in mijn woning aan de [a-straat] te [woonplaats]. Op hetzelfde adres is ook het APK-keuringsstation en garagebedrijf van mijn man [slachtoffer] gevestigd. Op een bepaald moment liep ik naar buiten. Ik hoorde geschreeuw op de weg ter hoogte van het bedrijfsgedeelte van het pand. Ik zag toen dat [slachtoffer] tegenover een man stond."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben werkzaam als toezichthouder bij de Milieuadviesdienst. Vanmorgen was ik voor een bezoek op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Toen ik daar aankwam sprak ik de garagehouder aan. Op een gegeven moment zei de man tegen mij dat ik maar even met hem naar buiten moest lopen. Ik heb de garagehouder een klap met mijn linkervuist tegen het gezicht gegeven."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
a. door de verdachte:
"Ik ben twee keer aangevallen. Bij de tweede keer heb ik mij verdedigd en afgeweerd."
en
"U zegt mij dat het voorval is op te splitsen in twee fasen. Ik zeg u dat toen ik weg liep naar mijn auto, [slachtoffer] zich losrukte van zijn vrouw en dreigend op mij af kwam. Ik was toen een paar meter bij mijn auto vandaan. [Slachtoffer] stond toen ongeveer 8 tot 9 meter bij mij vandaan. Ik heb geprobeerd weg te lopen. Ik liep naar mijn auto. Het was smal op de plaats waar mijn auto stond. Er was daar een singel. Ik was echter al voorbij [slachtoffer] en had naar mijn auto kunnen lopen. Als ik de andere kant op had willen lopen, dan had ik langs [slachtoffer] gemoeten."
b. door de raadsman:
"Voor zover uw Gerechtshof wel tot een bewezenverklaring mocht komen, meent [verdachte] subsidiair dat er in ieder geval sprake is geweest van een noodweersituatie.(...) [verdachte] was derhalve al doende zich uit de voeten te maken toen hij [slachtoffer] weer op zich af zag komen lopen nadat deze zich los getrokken had van zijn vrouw. Eerst op dat moment heeft hij, [verdachte] dus, afwerend van zich afgeslagen."
3.4. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het hof verwerpt het door verdachte gevoerde verweer dat hij heeft gehandeld uit noodweer op de navolgende gronden.
Het hof stelt vast dat de navolgende feiten - als zijnde voldoende aannemelijk geworden - zich hebben voorgedaan. [Verdachte] wilde op 6 januari 2005 bij garagehouder [slachtoffer] te [woonplaats] een milieucontrole uitvoeren. [Slachtoffer] had het druk die bewuste morgen. Na enig heen en weer gepraat, stemde [slachtoffer] met tegenzin in met de controle en beiden gingen naar een opslagplaats buiten de garage. Aldaar kwam het tot een confrontatie tussen hen. Over en weer werd er gescholden en op dat tumult zijn twee getuigen (klant [betrokkene 1] en echtgenote [betrokkene 2]) afgekomen. [Betrokkene 1] verklaart dat hij zag dat beide mannen elkaar sloegen. Ondertussen heeft [betrokkene 2] haar man bij [verdachte] vandaan gehaald. [Slachtoffer] echter rukte zich los en liep op [verdachte] af en sloeg hem in het gezicht. Hierbij raakte de bril van [verdachte] vernield en liep hij een bloedend wondje op bij zijn linker slaap. Vervolgens haalden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] partijen uit elkaar, terwijl [slachtoffer] zich enige tijd later weer losrukte. Vanaf een afstand van 8 tot 9 meter is [slachtoffer] op [verdachte] afgelopen, waarna [verdachte] [slachtoffer] in het gezicht sloeg.
Uit de verklaring van verdachte komt naar voren dat het voorval in meerdere momenten uiteenvalt. Daarbij is van belang dat [slachtoffer zijn] vrouw, [betrokkene 2], [slachtoffer] tot twee maal toe bij verdachte vandaan haalde. Toen [slachtoffer] zich voor de tweede maal losrukte uit de greep van zijn vrouw en op verdachte afkwam, heeft verdachte hem vervolgens met zijn vuist in het gezicht geslagen.
Op dat moment had er reeds tweemaal contact tussen [slachtoffer] en verdachte plaatsgevonden. [Slachtoffer] verklaart dat hij 'werd geraakt' door verdachte en dat hij hem daarop met de vlakke hand sloeg, waarbij verdachtes bril van zijn gezicht werd geslagen. Verdachte wist dus waartoe [slachtoffer] in staat was.
Verdachte heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij op ongeveer 8 tot 9 meter afstand van [slachtoffer] stond, toen deze voor de tweede (en laatste) maal op hem af kwam lopen, nadat [slachtoffer] zich voor de tweede maal aan de greep van zijn vrouw had onttrokken.
Door de afstand tussen beiden was de aanranding van verdachte door [slachtoffer] van daarvoor niet zodanig ogenblikkelijk meer, dat noodweer was toegelaten. Bovendien heeft verdachte onder bovengenoemde omstandigheden niet gehandeld in overeenstemming met de subsidiariteit, aangezien hij, hoewel er de mogelijkheid was om een volgende confrontatie te voorkomen, dat niet heeft gedaan. Verdachte immers stond nabij zijn auto en had de auto als buffer kunnen gebruiken om weg te blijven bij [slachtoffer].
Het feit dat verdachte aldaar ter plaatse was in zijn hoedanigheid als milieuambtenaar, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders, maar brengt juist met zich dat verdachte - gelet op zijn 11-jarige ervaring in zijn vak waarin hij onder meer heeft geleerd hoe om te gaan met agressie - de confrontatie uit de weg had moeten gaan. Deze mogelijkheid is als realistisch aan te merken, omdat verdachte zich op een afstand van 8 tot 9 meter van [slachtoffer] bevond voor dat deze op verdachte afkwam."
3.5. De primaire grond waarop het Hof het beroep op noodweer heeft verworpen komt erop neer dat door de afstand tussen [slachtoffer] en de verdachte de aanranding door [slachtoffer] zoals deze daarvoor had plaatsgevonden, niet zodanig ogenblikkelijk meer was dat noodweer "was toegelaten".
De hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen van het Hof waarop dat oordeel is gebaseerd, geven onvoldoende inzicht in 's Hofs gedachtegang.
Een beroep op noodweer als bedoeld in art. 41 Sr kan onder omstandigheden ook slagen in het geval van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, welke situatie zich volgens de verdediging hier heeft voorgedaan.
De overwegingen van het Hof laten de mogelijkheid open dat het dit heeft miskend. Voor zover het Hof heeft bedoeld dat zich zodanig onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding niet heeft voorgedaan, is zulks zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk. Gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd en tegen de achtergrond van 's Hofs feitelijke vaststellingen kan immers uit de enkele omstandigheid dat de verdachte zich op een afstand van 8 tot 9 meter van [slachtoffer] bevond voordat deze op de verdachte afkwam, nog niet volgen dat zodanig gevaar afwezig was, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld, kort gezegd, dat [slachtoffer] nadat hij bij de eerdere confrontatie door zijn echtgenote bij de verdachte vandaan was gehaald, zich heeft losgerukt, op de verdachte is afgelopen en hem in het gezicht heeft geslagen. De daarop gerichte klacht slaagt.
3.6. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer bovendien doen steunen op de grond dat de verdachte de mogelijkheid die er was om een volgende confrontatie te voorkomen, niet heeft benut. Het Hof heeft in dat verband geoordeeld dat de verdachte zijn auto als buffer had kunnen gebruiken. Dat oordeel is mede in het licht van de hiervoor onder 3.3 weergegeven verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij na de eerdere confrontatie op weg was naar zijn auto die op een plaats stond waar het smal was, en dat daar een singel was, niet zonder meer begrijpelijk. Ook de tegen dat oordeel gerichte klacht treft doel.
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 januari 2008.