ECLI:NL:HR:2008:BB7068

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02592/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en beoordeling van bewijswaardering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was vrijgesproken van poging tot moord, waarbij het Hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof, maar het Hof had de argumenten van de AG niet aanvaard. De Hoge Raad benadrukte dat de feitenrechter de vrijheid heeft om bewijsmateriaal te selecteren en te waarderen, en dat deze beslissing in cassatie niet kan worden herzien. De Hoge Raad bevestigde dat de motivering van de vrijspraak niet onbegrijpelijk was, ondanks de kritiek van de AG. De zaak betrof een incident op 21 oktober 2003 in Utrecht, waarbij de verdachte met een vuurwapen op een personenauto schoot. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte tijd had om zich te beraden op zijn handelen, maar oordeelde dat het bewijs voor voorbedachte raad ontbrak. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de AG faalde en verwierp het beroep.

Uitspraak

19 februari 2008
Strafkamer
nr. 02592/06
AH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 9 maart 2006, nummer 21/004197-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 29 juni 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair impliciet subsidiair "poging tot doodslag" en 2.(A) "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd" en (B) "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en (C) "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Mr. L.Ph. den Hollander heeft, naar de Hoge Raad begrijpt in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend Advocaat-Generaal bij het Hof, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het bewijs van de onder 1 primair, impliciet primair tenlastegelegde voorbedachte raad, zoals neergelegd in het schriftelijk requisitoir van de Advocaat-Generaal bij het Hof.
3.2. Aan de verdachte is onder 1 primair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 21 oktober 2003 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval de inzittende(n) van een personenauto (merk BMW, kenteken [00-AA-BB]), en/of een of meer andere perso(o)n(en) die zich aldaar (op de openbare weg, te weten de Kanaalstraat en/of J.P. Coenstraat) bevond(en), van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), als volgt heeft gehandeld:
- zijnde verdachte (in een personenauto) en/of voorzien van (een) vuurwapen(s) naar/in de richting van de personenauto (met kenteken [00-AA-BB]), waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), zich bevond(en) gereden en/of
- hebbende verdachte zijn, verdachtes, personenauto, naast, in elk geval op korte afstand van, de personenauto (met kenteken [00-AA-BB]) waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), zich bevond(en) (tot stilstand) gebracht en/of
- hebbende verdachte een of meer vuurwapen(s) gericht en/of gericht gehouden op, in elk geval in de richting gehouden van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), en/of
- hebbende verdachte op de openbare weg (te weten de Kanaalstraat en/of J.P. Coenstraat) met dat/die vuurwapen(s) (van/op korte af stand) een of meer kogel(s) afgevuurd op, in elk geval in de richting van, het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), in elk geval de personenauto (met kenteken [00-AA-BB]) waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), zich bevond(en), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
3.3.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof overeenkomstig de inhoud van zijn aldaar overgelegde schriftelijke requisitoir het woord gevoerd. Dat requisitoir houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Is er sprake van voorbedachten rade?
- Vast criterium van de Hoge Raad over voorbedachten rade: voldoende is dat "verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven." (HR 27 juni 2000, NJ 2000/605)
- Verder: Hof Den Bosch 26 mei 2003, NJ 2003, 409: "Uit het onderzoek ter terechtzitting en de processtukken is het volgende gebleken. Volgens de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is de verdachte in de richting van het [slachtoffer] gelopen. Ten overstaan van de politie is door de verdachte verklaard dat hij een pistool uit zijn broeksband pakte, dat hij het pistool naar de grond richtte en de trekker overhaalde. Naar eigen zeggen deed hij dit om vast te stellen of het pistool werkte. Vervolgens heeft verdachte, eveneens naar eigen zeggen, het pistool op de witte man, naar later bleek, het [slachtoffer], gericht en heeft hij het pistool doorgeladen, terwijl hij daarbij zijn wijsvinger aan de trekker had. Er is toen een schot afgegaan, dat [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte vanaf het moment dat hij het pistool uit zijn broeksband nam gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op hetgeen hij met het wapen zou doen. Het laden en richten van het wapen zijn dus geschied na kalm beraad en rustig overleg, zodat sprake is van voorbedachte raad."
- Wat was hier de feitelijke situatie? Verd. verklaart daar, samengevat, het volgende over:
hij zag dat de BMW vaart minderde en vervolgens stopte bij een verkeerslicht. Voordat hij naast de BMW is gaan staan heeft hij het wapen uit zijn broeksband gepakt. Hij heeft het daarna doorgeladen en tussen zijn benen of op de passagiersstoel gelegd. Vervolgens heeft hij de ruit van zijn auto opengedraaid, is naast de BMW gaan staan, heeft het wapen ter hand genomen en heeft geschoten.
- Deze casus vertoont een zekere gelijkenis met die van het hof Den Bosch. Gelet op de veelheid van handelingen van verd., zoals zojuist omschreven, moet geconcludeerd worden dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Derhalve concludeer ik, anders dan de rechtbank, tot bewezenverklaring van de voorbedachten rade. Ik acht derhalve poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Deze verdergaande bewezenverklaring zal ook consequenties hebben voor de door het openbaar ministerie te formuleren eis."
3.3.2. Onder "Vrijspraak" heeft het Hof overwogen:
"Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken."
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen.
Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. De nadere motivering van de vrijspraak maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5061, NJ 2004, 480).
Art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, heeft daarin geen wijziging gebracht. Ook thans is de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal aan de feitenrechter voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 13 juni 2006, LJN: AV8527). Die motiveringsplicht gaat echter niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.4 onder d).
3.5. Het Hof heeft het in het requisitoir van de Advocaat-Generaal bij het Hof verwoorde standpunt, inhoudende diens opvatting omtrent de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal door de beredeneerde opgave dat en op grond van welk beschikbaar bewijsmateriaal de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord kan worden bewezenverklaard, niet aanvaard. Het Hof heeft de verdachte ter zake van poging tot moord vrijgesproken en daartoe overwogen dat naar zijn oordeel het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van het bestanddeel 'voorbedachte raad'. Gelet op hetgeen onder 3.4 is vooropgesteld omtrent de vrije selectie en waardering van bewijsmateriaal door de rechter en in aanmerking genomen hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof naar voren is gebracht, was het Hof, ook in het licht van art. 359, tweede lid, Sv, in dit geval niet gehouden dat oordeel nader te motiveren.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 februari 2008.