5.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2006 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, die - voor zover hier van belang - het volgende inhoudt:
"Geen poging tot doodslag/zware mishandeling/geen poging tot moord (HR: laatste gedeelte handgeschreven)
Een bewezenverklaring terzake deze feiten zou slechts dan kunnen volgen, indien bewezen kan worden dat cliënt hetzij gericht zou hebben geschoten, hetzij dermate roekeloos dat als gevolg daarvan de aanmerkelijke kans zou hebben bestaan dat [betrokkene 1] dodelijk getroffen zou kunnen worden. Daarvoor ontbreekt het evenwel aan wettig en overtuigend bewijs.
In eerste aanleg heeft cliënt bewust niets verklaard over het feit dat hij inderdaad een schot heeft gelost, in verband met zijn angst voor de eigenaar van het door hem gebruikte wapen. Daarom durft cliënt over de herkomst van het wapen ook thans nog niet te verklaren. Nu de rechtbank evenwel - naar cliënt aangeeft ten onrechte - tot een veroordeling wegens poging tot doodslag is gekomen heeft hij besloten toch inhoudelijk te verklaren omtrent het door hem geloste schot. Hij heeft immers, zo verklaart hij, bewust mis geschoten, met het enkele doel om [betrokkene 1] angst aan te jagen. De nuance in deze verklaring is in het licht van de gemaakte verwijten buitengewoon relevant.
En er zijn aanwijzingen dat deze verklaring van cliënt op waarheid berust. Blijkens de verklaring van [betrokkene 3] heeft cliënt immers diezelfde nacht reeds aan haar verteld dat hij bewust mis heeft geschoten. Het is dus blijkbaar geen achteraf verzonnen uitvlucht, maar een van meet af aan door cliënt betrokken standpunt. Bovendien lijken de technische bevindingen deze verklaring te ondersteunen, althans, zij vormen in elk geval geen weerlegging daarvan.
Het enige bewijsmiddel op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat cliënt gericht zou hebben geschoten, betreft de verklaring van [betrokkene 1]. Het staat echter vast dat [betrokkene 1] op een aantal punten niet de waarheid heeft gesproken. Op de zitting van het hof van 14 maart jl. presteerde [betrokkene 1] het zelfs om maar liefst vier verschillende versies van de feitelijke gebeurtenissen te presenteren, waaronder nota bene een versie die feitelijk bijna naadloos aansluit bij hetgeen cliënt verklaart. Het enige dat [betrokkene 1] in elke versie staande houdt is dat er gericht op zijn rug zou zijn geschoten (zelfs in de versie waarin hij met het gezicht en de borst naar cliënt gekeerd stond), en dat hij dat zou hebben gezien (zelfs in de versies waarin hij wegrende en dus met de rug naar cliënt was gekeerd). Tenminste drie van de gepresenteerde versies worden bovendien weersproken door de bevindingen van het technisch onderzoek.
[Betrokkene 1] is derhalve bepaald geen betrouwbare aangever/getuige. Ter zitting van het hof d.d. 14 maart jl. is in elk geval gebleken dat hij keer op keer de feitelijke lezing aanpast, zodra hij geconfronteerd wordt met de onmogelijkheid van een eerdere verklaring. Hij lijkt er, kortom, op uit te zijn om cliënt een loer te draaien.
Bovendien ontkent [betrokkene 1] (p. 45 dossier) zelfs dat hij [betrokkene 2] heeft geslagen, hetgeen de oorzaak is van deze hele uit de hand gelopen geschiedenis. Uit het proces-verbaal van 12 mei 2005 (p. 102 dossier) blijkt evenwel dat de bewakingscamera's op de Grote Markt het incident hebben vastgelegd. Te zien is dat [betrokkene 1] [betrokkene 2] met zijn arm een klap tegen haar hoofd gaf, ten gevolge waarvan het hoofd en het lichaam van [betrokkene 2] naar achteren bewogen. [betrokkene 1] liegt derhalve aantoonbaar op dit punt, ook nog laatstelijk ter zitting van Uw Hof van 14 maart 2006.
Voorts verklaart [betrokkene 1] dat er twee keer op hem zou zijn geschoten. Uit zowel het procesverbaal van het technisch onderzoek (p. 138 e.v. dossier) als uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] blijkt dat er slechts één schot is gevallen.
Door de technische recherche is één gedeformeerde kogel en één huls van het kaliber .45 mm gevonden. Daarnaast is slechts één perforatie op de vierde etage in een scheidingswand aangetroffen. Uit dit alles volgt dat er één keer is geschoten, niet twee keer zoals [betrokkene 1] beweert. (pro memorie: de echo)
[Betrokkene 1] verklaart voorts dat cliënt gericht op hem zou hebben geschoten (zitting hof d.d. 14 maart, p. 5):
'Ik ben weggelopen. Er werd op mij geschoten, ik zag een vlam uit de loop van het wapen komen. Het wapen was op de onderkant van mijn rug gericht. Ik liep naar beneden. [Verdachte] schoot op het moment dat ik van de trap afliep, van de vijfde naar de vierde verdieping. (...) Alhoewel ik eerder heb verklaard dat er meerdere keren geschoten is, bedenk ik nu dat er misschien maar 1 schot is gelost. Toen ik de trap afliep is er geschoten."
Deze verklaring correspondeert met de door [betrokkene 1] gedane aangifte en eerder afgelegde verklaringen, maar niet met de aangetroffen plaats waar de kogel is inslagen. Toen [betrokkene 1] daarmee werd geconfronteerd paste hij de feitelijke toedracht - steeds opnieuw - aan. Wellicht had cliënt, hangend over de trapleuning, geschoten toen hij al op de vierde liep. Of wellicht liep cliënt achter hem op dezelfde vierde verdieping. Maar ook was het mogelijk dat cliënt op de vierde verdieping liep, en hijzelf al op de trap naar de derde.
Die laatste versie correspondeert met de verklaring van cliënt, en voert dan gezien de plaats van inslag van de kogel en de daaruit af te leiden schotrichting, onomstotelijk tot de conclusie dat [verdachte] inderdaad gericht mis heeft geschoten, en evenmin bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [betrokkene 1] niettemin zou raken. De objectieve omstandigheden van het geval weerleggen dan derhalve de verklaring dat er gericht zou zijn geschoten.
Datzelfde geldt overigens reeds voor de enkele plaats van de inschotschade, 1 centimeter boven de vloer van het trappenhuis. Dat kan niet corresponderen met een schot gericht op de rug, zoals [betrokkene 1] verklaarde, zodat ook om die reden diens verklaring onvoldoende betrouwbaar moet worden geacht.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] d.d. 3 mei 2005 volgt voorts dat cliënt die avond al direct tegen haar heeft gezegd dat hij gericht mis heeft geschoten. Dat vormt ook een ondersteuning van deze aanwijzingen.
Bijkomend argument is nog, dat cliënt geen enkel aanwijsbaar motief had om [betrokkene 1] te willen treffen met een kogel.
Daarbij blijkt uit het dossier dat [betrokkene 1], voordat cliënt heeft geschoten en vlak voordat hij wegrende, vol in de ogen is geraakt met traangas. Hij voelde daardoor een brandende pijn in zijn ogen.
[Betrokkene 2] verklaarde (d.d. 3 mei 2005) dat zij heeft gezien dat [betrokkene 1] zijn handen voor zijn ogen deed, nadat hij door het traangas was getroffen.
Het zicht van [betrokkene 1] moet door het traangas zo niet volledig, dan toch sterk zijn aangetast. Daarbij rende [betrokkene 1] bovendien hard weg, omdat hij naar eigen zeggen reeds op de 5e verdieping het wapen in de hand van cliënt zou hebben gezien. Zijn aandacht zal op dat moment dan ook vooral op zijn aftocht zijn geconcentreerd.
Er dient dan ook rekening mee te worden gehouden dat [betrokkene 1] niet heeft kunnen zien, hoe, waar en wanneer cliënt heeft geschoten, maar dat hij het schot alleen heeft gehoord. Dat zou kunnen verklaren waarom [betrokkene 1] maar liefst vier verschillende, onderling sterk uiteenlopende lezingen van de gebeurtenissen heeft gegeven.
De verklaring van [betrokkene 1] betreft het dragende bewijsmiddel in de bewijsconstructie van de rechtbank, en het enige bewijsmiddel waaruit (voorwaardelijk) opzet op diens dood zou zijn af te leiden. Bij deze stand van zaken meen ik dat cliënt behoort te worden vrijgesproken van het gericht schieten, en derhalve van het primair, het impliciet subsidiair en het subsidiair tenlastegelegde. Niet alleen zijn de verklaringen van [betrokkene 1] om de hiervoor genoemde redenen onvoldoende betrouwbaar om als dragend bewijsmiddel voor een veroordeling terzake te bezigen, maar bovendien wordt de lezing van cliënt ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3], en door de bevindingen uit het technisch onderzoek.
Nu het aannemelijk is te achten dat cliënt inderdaad bewust mis heeft geschoten, met de uitsluitende bedoeling om angst aan te jagen, kan poging tot moord c.q. doodslag c.q. zware mishandeling niet bewezen worden geacht. Een en ander overziend kom ik dan ook tot de conclusie dat de voorbedachte rade en de opzet op de dood c.q. het zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat ik U in overweging geef cliënt voor deze feiten vrij te spreken."