ECLI:NL:HR:2008:BB5370

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02507/06 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering bij diefstal met verbreking en poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met verbreking van een bromfiets op 9 juni 2004 te Weesp en voor poging tot diefstal van een andere bromfiets op 30 april 2004 te Amsterdam. Het Hof had de betrokkenheid van de verdachte bij de eerdere poging tot diefstal als redengevend geacht voor de bewezenverklaring van de diefstal. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de bewijsvoering omtrent de verbrekingen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van de diefstal, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor een duidelijke motivering van de bewezenverklaring in strafzaken.

Uitspraak

15 januari 2008
Strafkamer
nr. 02507/06 J
IC/AW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2006, nummer 23/003400-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 9 juni 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking" en 2 "poging tot diefstal, voorafgaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot 81 dagen gevangenisstraf, waarvan zestig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een voor de duur van 47 uren, subsidiar 23 dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelden partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 ten onrechte mede redengevend heeft geacht dat de verdachte al eerder betrokken is geweest bij een poging tot diefstal van een bromfiets met onder andere verbreking.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 9 juni 2004 te Weesp tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een bromfiets, merk Gilera, toebehorend aan [benadeelde partij 1], waarbij hij, verdachte, en zijn mededader die weg te nemen bromfiets onder hun bereik hebben gebracht door het contactslot van voornoemde bromfiets te verbreken;
2. hij op 30 april 2004 te Amsterdam, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen een bromfiets 'Suzuki Streetmagic', toebehorende aan [benadeelde partij 2], en die poging tot diefstal vooraf te doen gaan en te vergezellen van geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders:
- naar die op zijn bromfiets gezeten [benadeelde partij 2] is toegegaan en
- het stuur van die bromfiets heeft vastgepakt en
- die [benadeelde partij 2] met zijn lichaam van die bromfiets heeft geduwd en
- op die bromfiets heeft plaatsgenomen en
- een op een sleutel gelijkend voorwerp in het contactslot van die bromfiets heeft gestoken en gedraaid en
- die [benadeelde partij 2] meermalen bij die bromfiets heeft weggetrokken en geduwd en
- met behulp van de kickstart die bromfiets heeft gestart en meermalen gas heeft gegeven en
- een betonschaar uit zijn tas heeft gepakt en daarmee naar het door die [benadeelde partij 2] om het wiel van die bromfiets gelegde slot is gelopen teneinde dit slot door te knippen."
4.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik doe aangifte van diefstal van mijn bromfiets van het merk Gilera, type Runner, kleur paars/zwart, voorzien van bromfietsplaatje [AAA 000].
Op 9 juni 2006 omstreeks 9.05 uur plaatste ik mijn bromfiets in het brommerhok van het Casparuscollege te Weesp. Ik heb vervolgens mijn bromfiets afgesloten door middel van het stuurslot. Op 9 juni 2004 omstreeks 11.00 uur kwam ik terug bij mijn bromfiets en zag dat deze was weggenomen. De bromfiets is mijn eigendom. Ik gaf aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel een van hen:
"Op 9 juni 2004 omstreeks 10.17 uur stelden wij een onderzoek in. Naar aanleiding hiervan verklaren wij het volgende. Op genoemd tijdstip bevonden wij ons in uniform gekleed in een opvallende dienstauto op de Middenweg ter hoogte van de Kruislaan te Amsterdam. Aldaar zagen wij een zwartgekleurde bromscooter rijden. Wij zagen dat er twee Marokkaanse jongens op de bromscooter zaten en dat beide jongens geen helm droegen. De jongens bleken later te zijn genaamd [medeverdachte 1] en [verdachte]. Wij zagen dat de jongens van de bromscooter afsprongen en wegrenden.
Ik, tweede verbalisant, ben naar de bromscooter gegaan om deze te onderzoeken. Ik zag dat de bromscooter van het merk Gilera, type Runner, was.
Ik zag dat het contactslot in zijn geheel was verdwenen. Gezien dit feit en het feit dat de jongens waren weggerend had ik op dat moment het vermoeden dat de bromfiets van diefstal afkomstig was."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 9 juni 2004 te Amsterdam reed ik mee met [medeverdachte 1] achterop een brommer. Het klopt dat wij ons uit de voeten maakten voor de politie."
Ten aanzien van feit 2:
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2]:
"Ik doe aangifte van poging tot diefstal met geweld van mijn bromfiets Suzuki Streetmagic op 30 april 2004 te Amsterdam.
Ik ben de rechtmatige eigenaar van deze bromfiets.
Op 30 april 2004 was ik met mijn vrienden [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een beetje aan het rondrijden. Aan het begin van de avond reden we naar de Laing's Nekstraat in de Transvaalbuurt. We parkeerden onze bromfietsen op het trottoir in de Laing's Nekstraat.
Ik bleef samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de bromfietsen staan. Toen we ongeveer 5 minuten op voornoemde locatie stonden, zag ik een tweetal jongens, ik noem ze dader 1 en dader 2. Ik zag dat dader 1 en dader 2 op het Steve Bikoplein bleven staan, bij een groepje van ongeveer 6 jongens, dat daar al eerder stond. Ik zag dat de groep jongens, inclusief dader 1 en dader 2, met elkaar spraken en even later onze kant op kwamen lopen. Ik zag dat ze bij ons bleven staan. Ik zat op dat moment op mijn bromfiets. Ik hoorde dader 1 tegen mij zeggen: "Mooi ding, mag ik er een rondje op rijden?".
Ik zei: "Nee, je mag er niet op rijden".
Ik zag en voelde hierop dat dader 1 mij van de bromfiets probeerde te duwen. Ik zag dat hij met beide handen mijn stuur vastgreep en dit stevig vasthield. Met zijn lichaam probeerde hij mij tegelijkertijd van het zadel af te duwen. Ik verzette mij hiertegen en hield mijn bromfiets vast.
Omdat dader 1 veel groter was dan ik, is het hem uiteindelijk toch gelukt om mij van mijn bromfiets te duwen. Toen hij op mijn bromfiets zat zag ik dat hij zo'n sleutel waarmee je een blik opendraait - ik noem het een 'tonijnsleutel' - in het contactslot van mijn bromfiets stak en de bromfiets probeerde te starten door de sleutel om te draaien. Op dat moment werd ik door andere jongens uit de groep weggeduwd. Dader 2 is een van de jongens die mij bij mijn bromfiets heeft weggeduwd en getrokken.
Ik zag en voelde dat hij mij bij mijn armen vasthield en mij tegen mijn wil achterwaarts trok en mij hierna krachtig wegduwde in de richting van de rijbaan van de Laing's Nekstraat.
Ik zag dat een vierde jongen uit de groep - ik noem hem dader 4 - probeerde om mijn bromfiets te kickstarten. Ik zag dat hij dit vier- of vijfmaal probeerde en hierbij naast mijn bromfiets stond. Dader 1 zat er toen nog op.
Kort hierop kregen dader 1 en dader 4 het voor elkaar mijn bromfiets te starten met voornoemde sleutel en het kickstarten. Ik hoorde dat de motor van mijn bromfiets aansloeg. Ik hoorde en zag dat dader 1 meerdere malen gas gaf. Op dat moment zag ik kans om bij mijn bromfiets te komen. Ik probeerde met mijn bromfietssleutel de bromfiets uit te zetten, maar ik zag dat meerdere jongens uit de groep, onder wie dader 2, 3 en 4, mijn arm steeds wegduwden om dit te voorkomen. Even later lukte het mij toch de motor met mijn sleutel af te zetten. Ik zag ook nog kans de schijfrem van de bromfiets te activeren. Hierbij werd ik wederom door de jongens uit de groep, onder wie dader 2, 3 en 4, gehinderd. Dader 1 zat nog steeds op mijn bromfiets.
Ik kan het volgende vertellen over het signalement van de daders:
Dader 1:
Noordafrikaanse jongeman, 15/16 jaar, normaal postuur, 1.75m lang, donker haar, opvallend grote voortanden.
Kleding: donker shirt of trui met opdruk 'Champion', lichtgekleurde trainingsbroek, petje, type baseballcap, sportschoenen, vermoedelijk van het merk Adidas."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 30 april 2004 te 20.35 uur confronteerde ik door middel van een confrontatiespiegel de aangever [benadeelde partij 2] met de verdachte [verdachte], waarna de aangever het volgende verklaarde:
Deze jongen herken ik als degene die ik in mijn aangifte heb aangemerkt als dader 1."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 30 april 2004 omstreeks 18.00 uur was ik met een paar vrienden in de Laing's Nek straat. Mijn vriend [benadeelde partij 2] was hier ook bij. Enkele minuten later kwam er een groep jongens van ongeveer tien man aanlopen, vanuit de richting van het
Steve Bikoplein. Voornoemde groep jongens ging om de bromfiets van [benadeelde partij 2] staan. Ik zag dat een aantal jongens [benadeelde partij 2] van zijn scooter trok. Een van hen was een dikke kleine jongen. Ik zag dat een jongen met een lichtblauw vest met het opschrift 'Champion' op de scooter van [benadeelde partij 2] ging zitten. Ik zag dat de dikke kleine jongen de scooter van [benadeelde partij 2] probeerde te starten met de kickstarter. Ik zag dat door een van de jongens uit de groep een ijzeren voorwerp - ik denk een schroevendraaier - in het startslot van de scooter van [benadeelde partij 2] werd gezet. Ik zag dat dat ijzeren voorwerp hardhandig heen en weer werd bewogen. Ik zag dat [benadeelde partij 2] vervolgens een slot op het voorwiel van zijn scooter zette, dit is een klein geel slot. Ik hoorde dat de scooter van [benadeelde partij 2] weer werd gestart. Ik zag dat de voorkant van de scooter van [benadeelde partij 2] omhoog kwam, dit kwam omdat het slot om het voorwiel zat, en ik hoorde vervolgens dat de scooter weer met een harde klap op de grond terechtkwam. Ik zag dat voornoemde kleine dikke jongen een grote betonschaar uit een zwarte sporttas haalde. Ik hoorde hem zeggen dat iedereen opzij moest gaan, omdat hij het slot wilde doorknippen. De jongen met het lichtblauwe vest kan ik als volgt omschrijven:
Leeftijd: 16 à 17 jaar
Haar: donkerbruin kort plat haar
Huidskleur: blank
Kleding: lichtblauw vest met opschrift 'Champion', verder sportkleding
Postuur: mager"
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 30 april 2004 te 18.15 uur bevond ik, verbalisant, mij in uniform gekleed op een als zodanig herkenbare dienstmotor op de Celebesstraat te Amsterdam, belast met toezicht terzake van Koninginnedag.
Aldaar hoorde ik zowel via de portofoon van de centrale meldkamer als via het portokanaal district 4 dat een groep jongens zojuist zou hebben getracht een bromfiets te stelen. Via de portofoon werden de volgende signalementen doorgegeven en door mij opgevangen: "een groep jongens, één gekleed in een blauw NIKE trainingspakshirt, één in een wit shirt met het opschrift PUMA en één met een zwarte sporttas bij zich waarin een hamer zou moeten zitten.
Ik reed vervolgens om het Muiderpoortstation heen door de Nicolaas de Roeverstraat naar de Polderweg. Vanuit de Nicolaas de Roeverstraat sloeg ik linksaf, waarop ik onmiddellijk vóór mij 5 jongens zag fietsen op 4 fietsen over de Polderweg, komende uit de richting van de Linnaeusstraat en gaande in de richting van het fietstunneltje naar de Celebesstraat.
Ik zag dat een van de jongens een zwarte sporttas bij zich had. Ik zag dat een andere jongen een blauw trainingspakshirt aan had met de letters NIKE op de rug. Ik zat dat een van de jongens een wit shirt aanhad met de tekst PUMA op de rug.
Ik gaf vervolgens aan de overige eenheden via de portofoon door dat en waar ik achter de verdachten aanreed. Ik zag dat zij langs het Boniplein naar het Ambonplein fietsten. Ik zag dat de verdachte in het blauwe NIKE trainingspakshirt samen met de verdachte in het witte PUMA shirt afstapten. Ik zag dat de jongen met de zwarte tas doorfietste, rechtsaf over het fietspad langs het Ambonplein richting het Obiplein.
Ik, die gedurende de tijd dat ik achter de achter de verdachte aanreed, steeds mijn positie had doorgegeven via de portofoon, besloot de verdachte met de zwarte tas aan te houden. Deze verdachte gaf later op te zijn genaamd [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
Op de hoek van het Ambonplein met de Ambonstraat dwong ik [verdachte] te stoppen. Ik hield hem vervolgens aan en vertelde hem dat hij werd aangehouden terzake een verdenking van poging tot diefstal van een bromfiets.
In verband met ernstige bezwaren tegen de verdachte keek ik in de zwarte sporttas die de verdachte met zich voerde. Ik zag dat zich hierin onder meer een hamer, schroevendraaier, betonschaar en ijzerzaag bevonden."
4.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering ten aanzien van feit 1 voorts nog het volgende overwogen:
"Verdachte en zijn mededader zijn zeer kort na de diefstal in het bezit van de gestolen bromfiets aangetroffen. Zij hebben hiervoor geen enkele aannemelijke verklaring gegeven. Nu verdachte en zijn mededader zich bovendien aan staandehouding hebben trachten te onttrekken door voor de politie weg te rennen met achterlating van de bromfiets en verdachte voorts al eerder betrokken was bij een poging tot diefstal van een bromfiets met onder andere verbreking (feit 2), houdt het hof het ervoor dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader deze bromfiets door middel van verbreking van het contactslot heeft gestolen.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen."
4.4. Blijkens die bewijsoverweging heeft het Hof voor de bewezenverklaring van feit 1 (diefstal met verbreking van een bromfiets op 9 juni 2004 te Weesp) mede redengevend geacht de omstandigheid dat de verdachte op 30 april 2004 te Amsterdam betrokken was bij de poging tot diefstal van een bromfiets, waarbij eveneens sprake was van verbreking (feit 2). In de gedachtegang van het Hof is bij dat laatste feit ten aanzien van de verbreking kennelijk sprake geweest van een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt met die welke is gevolgd bij de onder 1 tenlastegelegde diefstal, zodat de betrokkenheid bij die eerdere poging tot diefstal redengevend kan zijn voor bewezenverklaring van feit 1.
Dat oordeel is, gelet op hetgeen het Hof omtrent die verbrekingen heeft vastgesteld, niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring van feit 1 is daarom ontoereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], alsmede de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 januari 2008.