ECLI:NL:HR:2008:BB5066

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/093HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van octrooi en de beoordeling van nieuwheid en inventiviteit van een werkwijze-octrooi

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Rockwool International A/S en Saint-Gobain Isover S.A. over de nietigverklaring van een octrooi. Rockwool had een octrooi aangevraagd voor een werkwijze om een poreus product van minerale wol te maken, maar Saint-Gobain betwistte de nieuwheid en inventiviteit van deze werkwijze. De rechtbank te 's-Gravenhage had in een tussenvonnis de Octrooiraad om advies gevraagd over de inventiviteit van de geoctrooieerde werkwijze. Het gerechtshof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het octrooi van Rockwool nietig, omdat de werkwijze niet nieuw en voor de gemiddelde vakman voor de hand lag, gezien de stand van de techniek op de voorrangsdatum. Rockwool ging in cassatie tegen dit arrest.

De Hoge Raad oordeelde dat de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van een werkwijze-octrooi niet afhankelijk is van de nieuwheid en inventiviteit van het voortbrengsel dat met die werkwijze wordt geproduceerd. De Hoge Raad bevestigde dat de werkwijze op zichzelf nieuw en inventief moet zijn, en dat de gemiddelde vakman de werkwijze als voor de hand liggend zou hebben beschouwd op basis van eerdere openbaarmakingen. De Hoge Raad verwierp het beroep van Rockwool en bevestigde de beslissing van het hof, waarbij Rockwool werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

15 februari 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/093HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Deens recht ROCKWOOL INTERNATIONAL A/S,
gevestigd te Hedehusene, Denemarken,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mrs. R.S. Meijer en F.E. Vermeulen,
t e g e n
de rechtspersoon naar Frans recht SAINT-GOBAIN ISOVER S.A., voorheen genaamd: Isover Saint Gobain S.A.,
gevestigd te Courbevoie, Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.N. de Blécourt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Rockwool en Isover.
1. Het geding in feitelijke instanties
Isover heeft bij exploot van 6 januari 1983 Rockwool op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd het Nederlandse octrooi 165.798 van Rockwool nietig te verklaren.
Rockwool heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 juni 1986, alvorens verder te beslissen, de Octrooiraad verzocht schriftelijk advies uit te brengen omtrent de in rov. 7 van haar tussenvonnis omschreven vraag, zulks met inachtneming van hetgeen in rov. 8 van dat vonnis is overwogen.
Tegen dit tussenvonnis heeft Rockwool hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Isover heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 27 oktober 2005 heeft het hof, in het incidentele beroep, het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het octrooi van Rockwool vernietigd. Het hof heeft voorts het principale beroep verworpen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Rockwool beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Isover heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen op 1 juni 2007 mondeling toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Rockwool heeft bij brief van 12 oktober 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Rockwool was houdster van het Nederlandse octrooi nr. 165.798. Dit octrooi was verleend op 16 april 1981.
(ii) De octrooiaanvrage was ingediend op 25 november 1970, ter inzage gelegd op 27 mei 1971 en, zonder dat oppositie is gevoerd, openbaar gemaakt op 15 december 1980.
(iii) Bij indiening was voorrang ingeroepen vanaf 25 november 1969 met als land van voorrang Groot-Brittannië.
(iv) Het octrooi is geëxpireerd op 24 november 1990.
(v) De conclusies van het octrooi luidden als volgt:
"1. Werkwijze voor het maken van een poreus produkt van minerale wol, door minerale wolvezels, die door een luchtstroom worden gedragen, tot een vezellaag te vormen en in de luchtstroom een geringe hoeveelheid oplossing van een bindmiddel te verstuiven dat de vezels op hun contactplaatsen met elkaar verbindt, met het kenmerk, dat men ter verkrijging van een met water bevochtigbaar produkt, in de luchtstroom die de minerale wolvezels draagt, tevens een oplossing van een hydrofiel bevochtigingsmiddel verstuift, in een hoeveelheid overeenkomend met ten hoogste 2 gew.% bevochtigingsmiddel in het eindprodukt.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de oplossing van het bevochtigingsmiddel met die van het bindmiddel wordt gecombineerd door het bevochtigingsmiddel in de bindmiddeloplossing op te nemen."
3.2.1 St. Gobain vordert in dit geding dat het octrooi van Rockwool zal worden nietig verklaard, daartoe aanvoerende dat, gelet op de stand van de techniek op de voorrangsdatum, de werkwijze waarvoor octrooi was aangevraagd, niet nieuw was en voor de gemiddelde vakman voor de hand lag.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis overwogen dat de nieuwheid van het octrooi dient te worden beoordeeld aan de hand van het op de datum van octrooiverlening geldende art. 2 van de Rijksoctrooiwet van 1910 (hierna: ROW (1910)), zoals met ingang van 1 januari 1978 gewijzigd bij Rijkswet van 12 januari 1977, Stb 1977, 160, en dat, in dat licht bezien, de geoctrooieerde werkwijze op de voorrangsdatum nieuw was. Omdat de rechtbank behoefte had aan deskundige voorlichting voor de beantwoording van de vraag of tegen de achtergrond van de door St. Gobain genoemde (Amerikaanse en Zweedse) octrooischriften en overige publicaties de geoctrooieerde werkwijze op de voorrangsdatum voor een deskundige voor de hand lag, heeft zij de Octrooiraad verzocht schriftelijk advies uit te brengen omtrent de vraag of deze werkwijze ten tijde van de prioriteitsdatum inventief was.
3.2.2 Beide partijen zijn van het tussenvonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan. Het hof heeft in het incidenteel appel de eerste grief van St. Gobain, inhoudende dat de rechtbank terstond het octrooi met terugwerkende kracht had behoren nietig te verklaren wegens gebrek aan inventiviteit, gegrond geoordeeld.
Om die reden heeft het hof de principale grieven van Rockwool wegens gebrek aan belang niet besproken en het principale beroep van Rockwool verworpen.
Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen, kan - voorzover in cassatie van belang - als volgt worden samengevat.
(a) In hoger beroep is geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de nieuwheidsvraag beoordeeld diende te worden op de voet van art. 2 ROW (1910). Daarom gaat het erom of de werkwijze waarop de conclusies van het octrooi zijn gericht, op zichzelf beschouwd nieuw en inventief was gezien de stand van de techniek, waarmee bedoeld is: al hetgeen voor 25 november 1969 door een beschrijving of op enige andere wijze openbaar toegankelijk is geworden, waarbij niet van belang is of de toepassing als kweekmedium van de met de werkwijze verkregen minerale wol 'iets bijzonders' zou inhouden en nieuw en inventief zou zijn, noch of de bevochtigbare minerale wol op zichzelf 'iets bijzonders' (nieuw en inventief) zou zijn, nu conclusies gericht op het voortbrengsel (de bevochtigbare minerale wol) of de toepassing daarvan als kweekmedium ontbreken. (rov. 4 en 6)
(b) Ten tijde van het indienen van de aanvrage was Rockwool zelf er kennelijk reeds van overtuigd dat dergelijke conclusies wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit niet voor verlening van octrooi in aanmerking kwamen. (rov. 6)
(c) Uit de beknopte bespreking van de stand van de techniek in het door St. Gobain als bezwarend voor de nieuwheid en/of de inventiviteit van de geoctrooieerde werkwijze naar voren gebrachte, Zweedse octrooischrift 188.723 is het de vakman direct duidelijk dat men het oog heeft gehad op de algemeen bekende werkwijze voor het vervaardigen van poreuze matten van minerale wol waarbij een geringe hoeveelheid van een oplossing van een bindmiddel op de zwevende vezels wordt verstoven, voor welke algemeen bekende werkwijze onder meer kan worden verwezen naar het Franse octrooischrift 1.472.426 en het Britse octrooischrift 736.358, die beide in het octrooi zijn genoemd, en naar het Amerikaanse octrooischrift 2.604.427. (rov. 7)
(d) In het Zweedse octrooischrift 188.723 is niet letterlijk vermeld dat bij bedoelde algemeen bekende werkwijze als te verstuiven middel een 'bevochtigingsmiddel' kan worden toegevoegd, maar de vakman weet op grond van zijn algemene vakkennis dat ionenactieve middelen, oppervlakte-actieve middelen met hydrofiele groepen zijn en als bevochtigingsmiddelen kunnen dienen, zodat de vakman het toevoegen van een hydrofiel bevochtigingsmiddel in het Zweedse octrooischrift zal 'meelezen', temeer gezien het verband waarin het begrip 'ionenaktieve Mittel' in dit octrooischrift wordt gebruikt, namelijk onmiddellijk volgend op en kennelijk in tegenstelling tot 'wasserabweisende Mittel'. (rov. 8)
(e) Het Zweedse octrooischrift 188.723 vermeldt niet dat men een oplossing van het bevochtigingsmiddel verstuift in een hoeveelheid overeenkomend met ten hoogste 2 gew.% bevochtigingsmiddel in het poreuze product, maar dat slechts zoveel dient te worden verstoven dat de vezels in het eindproduct met een dun deklaagje van het middel worden bekleed. (rov. 9)
(f) Niet tot de algemene vakkennis zijn te rekenen de door St. Gobain in verband met de hoeveelheid van ten hoogste 2 gew.% aangehaalde specifieke octrooischriften, waaronder het Britse octrooischrift 736.358, waaruit reeds bekend is dat dunne, gelijkmatige deklaagjes op de vezels worden verkregen door (verstuiving van) een kleine hoeveelheid van (een zeer verdunde waterige dispersie van) het impregneermiddel welke niet meer bedraagt dan 1 gew.%, bijvoorbeeld 0,6-0,8%, betrokken op de minerale vezels, zijnde het eindproduct. (rov. 10)
(g) Gelet op het Zweeds octrooischrift 188.723, dat niet nieuwheidsschadelijk is, zal de vakman te rade gaan bij de hoeveelheden die voor andere impregneermiddelen worden gebruikt, zoals de hoeveelheid van minder dan 1 gew.% bindmiddel volgens het Britse octrooischrift 736.358 en vanzelf komen tot de werkwijze volgens conclusie 1, zodat het octrooi inventiviteit mist. (rov. 11)
(h) De werkwijze volgens conclusie 2, dat toevoegt dat het bevochtigingsmiddel in de bindmiddeloplossing is opgenomen, is evenmin inventief nu, gezien het Britse octrooischrift 736.358 en het Amerikaanse octrooischrift 2.604.427, het voor de gemiddelde vakman bekend is in de te verstuiven oplossing van het bindmiddel andere stoffen op te nemen teneinde aan de minerale vezels van het eindproduct specifieke, gewenste eigenschappen te geven en deze stoffen in een enkele vloeistof te verstuiven. Het ligt daarom voor de hand het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen waardoor apart verstuiven niet nodig is. (rov. 12)
3.3.1 Onderdeel 1 keert zich tegen 's hofs hiervoor in 3.2.2 onder (a) weergegeven oordeel in rov. 6 over inventiviteit van de door Rockwool geoctrooieerde werkwijze met de algemene klacht dat het hof heeft miskend dat bij de beoordeling van de inventiviteit van een nieuwe werkwijze niet mag worden geabstraheerd, in elk geval niet behoort te worden geabstraheerd, van het rechtstreeks met die werkwijze verkregen voortbrengsel en/of de toepassing daarvan.
Volgens onderdeel 1.1 kan de inventiviteit van een werkwijze voor de vervaardiging van een (nieuw en inventief) voortbrengsel niet steeds goed worden beoordeeld indien daarbij, zoals het hof oordeelt, geheel moet worden geabstraheerd van het rechtstreeks met die werkwijze verkregen voortbrengsel. Onderdeel 1.2 voegt hieraan toe dat de, in cassatie veronderstellenderwijs vaststaande, nieuwheid en inventiviteit van het voortbrengsel en de toepassing ervan een relevante indicatie kunnen vormen voor het aannemen van de vereiste mate van inventiviteit van de geoctrooieerde werkwijze. Mede gelet op art. 30 lid 1 sub b ROW (1910) had het hof, aldus onderdeel 1.3, bij zijn beoordeling van de inventiviteit van de werkwijze niet, op grond van het ontbreken van een afzonderlijke conclusie, mogen abstraheren van de nieuwheid en inventiviteit van het rechtstreeks verkregen voortbrengsel. Bovendien gold ten tijde van de octrooiaanvrage dat, op grond van de Leidraad behandeling octrooiaanvragen van de Octrooiraad, zo een eventueel toch op afzonderlijke bescherming van het voortbrengsel zelf gerichte conclusie niet voor verlening in aanmerking kwam.
3.3.2 Uitgangspunt voor de beoordeling van de geldigheid van een werkwijze-octrooi is de in het octrooischrift beschreven uitvinding waarvoor octrooi is aangevraagd en verleend. Bij die beoordeling zijn de nieuwheid en de inventiviteit van het voortbrengsel of de toepassing daarvan in het algemeen niet beslissend, reeds omdat een octrooi kan worden verkregen voor een nieuwe werkwijze waarmee een bestaand voortbrengsel op een goedkopere of anderszins gunstiger wijze kan worden vervaardigd dan tot dan toe mogelijk was. Wel kunnen de nieuwheid en de inventiviteit van het voortbrengsel of de toepassing ervan, indien die uit het octrooischrift kunnen worden afgeleid, onder omstandigheden meewegen omdat zij een indicatie ervoor kunnen opleveren dat de werkwijze, die overigens niet in al haar onderdelen nieuw en inventief behoeft te zijn (vgl. HR 15 april 1966, NJ 1966, 439), nieuw en inventief is.
3.3.3 Het hof heeft een en ander niet miskend. Het door Rockwool aangevraagde octrooi had betrekking op de in haar octrooischrift beschreven nieuwe werkwijze voor de vervaardiging van bevochtigbare minerale wol. Dat deze minerale wol of de toepassing ervan als kweekmedium nieuw en inventief was, blijkt niet uit het octrooischrift. Onder deze omstandigheden geeft het bestreden oordeel dat bij de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van de werkwijze niet van belang is of de minerale wol of de toepassing daarvan als kweekmedium nieuw en inventief zijn, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.4 Het betoog in onderdeel 1.3 dat het uitsluitend recht van de octrooihouder op grond van art. 30 lid 1, aanhef en onder b, ROW (1910) zich uitstrekt tot het rechtstreeks door toepassing van de geoctrooieerde werkwijze verkregen voortbrengsel, zodat een afzonderlijke op de bescherming van het voortbrengsel gerichte conclusie overbodig was, laat het vorenoverwogene onverlet.
Anders dan in het onderdeel kennelijk wordt verondersteld, stond onder het vóór 1 januari 1978 geldende art. 30 lid 1, aanhef en onder b, ROW (1910) - dat van toepassing is, nu het hier een van voor die datum daterende octrooiaanvraag betreft en het sindsdien geldende artikel zo wezenlijk afwijkt van het voordien geldende dat aan het nieuwe geen onmiddellijke werking toekomt - de Octrooiraad wel toe naast de conclusie voor een werkwijze in het octrooischrift een volgconclusie op te nemen voor een voortbrengsel dat geen stof was, mits dat voortbrengsel was verkregen volgens de in de voorafgaande conclusie omschreven werkwijze (zie memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1974-1975, 13 209 (R 967), nr. 3, blz. 48). Daarnaast ziet het onderdeel eraan voorbij dat zowel onder het vóór als onder het sedert 1 januari 1978 toepasselijke recht een werkwijze-octrooi slechts geldig is, indien die werkwijze op zichzelf beschouwd nieuw en inventief is.
3.3.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 doel missen.
3.3.6 Onderdeel 1.4 is, subsidiair, gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 onder (a) weergegeven oordeel en klaagt dat het hof daarmee een, met art. 6 EVRM strijdige, verrassingsbeslissing heeft gegeven door de rechtsgronden voor het door St. Gobain gevoerde inventiviteitsverweer aan te vullen, nu St. Gobain in feitelijke instanties niet heeft aangevoerd dat nieuwheid en inventiviteit van de rechtstreeks met de geoctrooieerde werkwijze verkregen bevochtigbare mineraalwol en de toepassing ervan als kweekmedium respectievelijk de daarop gerichte, in het octrooischrift genoemde, doelstelling van de geoctrooieerde werkwijze zonder betekenis zouden zijn voor de vraag of de geoctrooieerde werkwijze nieuw en inventief is.
Dit onderdeel faalt op de gronden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.15.
3.3.7 Onderdeel 1.5, dat opkomt tegen het hiervoor in 3.2.2 onder (b) weergegeven oordeel aan het slot van rov. 6, kan niet tot cassatie leiden nu het is gericht tegen een overweging die de bestreden uitspraak niet draagt.
3.4.1 Onderdeel 2 keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen hetgeen het hof in rov. 7-11 - weergegeven hiervoor in 3.2.2 onder (c) tot en met (g) - heeft overwogen voor zijn beslissing dat de werkwijze volgens conclusie 1 van het octrooi van Rockwool inventiviteit mist omdat, kort gezegd, gegeven de stand van de techniek vóór de dag van indiening van haar octrooiaanvrage, in het bijzonder het meergenoemde Zweedse octrooischrift, deze werkwijze voor de gemiddelde vakman voor de hand lag.
3.4.2 Onderdeel 2.1 bouwt voort op onderdeel 1 en moet het lot daarvan delen.
3.4.3 Onderdeel 2.2, dat ervan uitgaat dat het hof voor de beoordeling van de inventiviteit het Zweedse en/of het Britse octrooischrift als de bepalende stand van de techniek heeft aangemerkt, klaagt dat 's hofs inventiviteitsoordeel onjuist althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk is omdat het hof, zo het de uit deze twee octrooischriften blijkende stand van de techniek al niet met 'hindsight' heeft beoordeeld, in elk geval niet (kenbaar) heeft aangegeven of en hoe het heeft vermeden zich op 'hindsight' te baseren.
3.4.4 Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat de vraag naar de mate van inventiviteit niet mag worden beantwoord door achteraf, voorzien van de kennis van de geoctrooieerde werkwijze, te zoeken naar eerdere openbaarmakingen waartoe die werkwijze herleid kan worden, maar dat het bij deze beoordeling erom gaat of de gemiddelde vakman het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem zou hebben onderkend en voor de oplossing ervan te rade zou zijn gegaan bij de door het hof bedoelde publicaties en alsdan ook deze werkwijze als voor de hand liggende oplossing uit de toenmalige stand van de techniek, met gebruikmaking van algemene vakkennis, (niet kon, maar) zou hebben afgeleid.
Dit een en ander heeft het hof echter in rov. 7-11 van zijn arrest niet miskend. Voor zover het onderdeel betoogt dat de rechter bij de beoordeling van de inventiviteit steeds een overweging moet opnemen waaruit blijkt dat hij zich bewust is geweest van het gevaar dat de beoordeling van de inventiviteit wordt beïnvloed door 'hindsight', vindt het geen steun in het recht.
Anders dan het onderdeel aanneemt, is het hof niet op basis van zijn bekendheid met de geoctrooieerde werkwijze gaan zoeken naar eerdere openbaarmakingen waartoe die werkwijze herleid kan worden, maar heeft het onderzocht en in rov. 8 en 11 nauwkeurig uiteengezet op grond van welke documenten - het Zweedse octrooischrift, de Ullmann Enzyklopädie en het Britse octrooischrift - de gemiddelde vakman met zijn algemene vakkennis tot de werkwijze van conclusie 1 van het octrooi van Rockwool zou zijn gekomen.
Voor het overige is het, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, oordeel omtrent de mate van inventiviteit van de geoctrooieerde werkwijze in het licht van de voor de stand van de techniek bepalende eerdere openbaarmakingen zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat dit in cassatie verder niet op juistheid kan worden onderzocht. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde niet nader te worden gemotiveerd. Onderdeel 2.2 faalt derhalve.
3.4.5 Onderdeel 2.3 wijst een zestal door Rockwool in feitelijke instantie betrokken stellingen aan, die volgens het onderdeel de klacht van onderdeel 2.2 klemmender maken. Ook dit onderdeel mist doel, op de gronden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.28 en 2.29. De bestreden beslissing geeft geen aanleiding voor de veronderstelling dat het hof, bij zijn hiervoor in 3.4.4 bedoelde beoordeling, deze stellingen niet heeft betrokken.
3.5 Onderdeel 3 richt rechts- en motiveringsklachten tegen hetgeen het hof in rov. 8 heeft overwogen leidende tot zijn oordeel dat de vakman in het Zweedse octrooischrift het toevoegen van een hydrofiel bevochtigingsmiddel zal 'meelezen', onderdeel 4 tegen hetgeen het hof in rov. 9-11 heeft overwogen leidende tot zijn oordeel dat de vakman, die te rade zal gaan bij de hoeveelheden die voor andere impregneermiddelen worden gebruikt, als vanzelf zal komen tot de werkwijze van conclusie 1 van Rockwools octrooischrift. Voor zover de klachten van die onderdelen niet reeds afstuiten op het vorenoverwogene, missen zij doel, omdat zij uitnodigen tot een hernieuwde beoordeling van wat het hof in de bestreden overwegingen - hiervoor weergegeven in 3.2.2 onder (d) tot en met (g) - heeft aangemerkt als de voor de beoordeling van de inventiviteit van Rockwools geoctrooieerde werkwijze bepalende stand van de techniek, welke hernieuwde beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat. De bestreden oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
3.6.1 Onderdeel 5 keert zich tegen het hiervoor in 3.2.2 onder (h) weergegeven oordeel van het hof in rov. 12 dat, gelet op de daar vermelde Britse en Amerikaanse octrooischriften, de werkwijze volgens conclusie 2 van het octrooischrift van Rockwool ook niet inventief is, omdat het voor de gemiddelde vakman zonder meer voor de hand ligt om het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen waardoor het apart verstuiven van het bevochtigingsmiddel niet nodig is. Geklaagd wordt dat het hof ten onrechte heeft nagelaten aan te geven waarom het, door Rockwool in hoger beroep benadrukte, aspect van de chemische beïnvloeding van bindmiddel en bevochtigingsmiddel niet van belang zou kunnen zijn bij de inventiviteitstoets van conclusie 2.
3.6.2 Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Gelezen in samenhang met het in rov. 11 beschreven inzicht van de gemiddelde vakman die uitgaat van het in het Zweedse en het Britse octrooischrift reeds geopenbaarde - kort gezegd: dat het nodig is naast een bindmiddel een geringe hoeveelheid bevochtigingsmiddel over de vezels te verstuiven om een dun, gelijkmatig verdeeld laagje daarvan te verkrijgen - en het in rov. 12 vooropgestelde, in cassatie onbestreden, oordeel dat het voor deze vakman bekend is om in de te verstuiven oplossing van het bindmiddel andere stoffen op te nemen, kon het hof tot zijn oordeel komen dat het voor de vakman voor de hand lag het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen en behoefde het hof bij zijn beoordeling van de inventiviteit van de in conclusie 2 beschreven werkwijze dat het bevochtigingsmiddel in de bindmiddeloplossing is opgenomen, niet nader in te gaan op hun onderlinge chemische beïnvloeding.
3.7 Onderdeel 6 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft na het vorenoverwogene geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Rockwool in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van St. Gobain begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 februari 2008.