ECLI:NL:HR:2008:BB4406
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Hoge Raad oordeelt over de WOZ-waarde van een woning in aanbouw en de toepassing van de Wet IB 2001
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2002. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 36.680. De Inspecteur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. De Minister van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in augustus 2000 een koop-/aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor de bouw van een woning. De woning is in niet-afgewerkte staat opgeleverd op 12 december 2001 en belanghebbende heeft deze op 5 mei 2002 betrokken. De waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 138.856 voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, en op € 329.860 voor het tijdvak met ingangsdatum 1 januari 2003.
De Hoge Raad oordeelt dat de eigenwoningwaarde voor het jaar 2002 moet worden bepaald op basis van de WOZ-beschikking van 31 maart 2002, die de waarde van de woning vaststelt. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de Minister van Financiën faalt, omdat de waarde van de woning voor het jaar 2002 correct is vastgesteld volgens de Wet IB 2001. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.