ECLI:NL:HR:2008:BA9224
Hoge Raad
- Cassatie
- A-G Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie over heffingskorting en verliesverrekening in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 25 januari 2008, staat de vraag centraal of de belanghebbende, werkzaam bij A, recht heeft op heffingskorting voor de volksverzekeringen en of een resterend verlies uit 1993 verrekend kan worden met zijn Box 3-inkomen in 2001. De belanghebbende is van mening dat zijn inkomen uit werkzaamheden bij A vrijgesteld is van Nederlandse inkomstenbelasting, maar komt in cassatie op tegen de beslissing van de belastingautoriteiten die de heffingskorting niet verleenden en de verliesverrekening niet toestonden.
De Advocaat-Generaal (A-G) Overgaauw behandelt in zijn conclusie voornamelijk het tweede geschilpunt, namelijk de weigering van verliesverrekening. Hij verwijst naar de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, die de basis vormt voor de beslissing van de belastingautoriteiten. De A-G stelt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de beperking van verliesverrekening in situaties waarin er onvoldoende Box 1-inkomen is, terwijl er wel voldoende Box 3-inkomen is. Dit is eerder aan de orde geweest in een arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007.
De A-G concludeert dat er geen reden is om van de wettekst af te wijken en dat de klacht over het vermeende disproportionele effect van de wet niet kan slagen. De rechter heeft geen bevoegdheid om de billijkheid van de wet te toetsen, en de wetgever heeft binnen zijn 'wide margin of appreciation' gehandeld. De A-G concludeert dat de schending van artikel 1, 1e Protocol EVRM niet aan de orde is, omdat de afweging die de wetgever heeft gemaakt niet als ongegrond kan worden beschouwd.
Uiteindelijk leidt dit alles tot de ongegrondverklaring van het cassatieberoep. De uitspraak wordt niet gepubliceerd, wat betekent dat deze zaak niet verder als precedent kan dienen voor toekomstige rechtszaken.