ECLI:NL:HR:2008:AZ6888

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41846
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • E.N. Punt
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak Gerechtshof inzake douanerechten en omzetbelasting met verwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2005. De zaak betreft uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting die aan de belanghebbende, een persoon uit de Verenigde Staten van Amerika, zijn uitgereikt. De uitnodigingen waren gebaseerd op het vermoeden dat de belanghebbende handelingen had verricht die gericht waren op het ontduiken van douanerechten en omzetbelasting. Het Gerechtshof had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of de uitnodigingen tot betaling konden worden vastgesteld binnen de termijn van vijf jaren, zoals bepaald in artikel 22e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de belanghebbende in zoverre doel troffen, omdat het Hof niet had onderkend dat de belanghebbende niet in redelijkheid kon menen dat zijn handelen niet gericht was op ontduiking van douanerechten.

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Tevens is bepaald dat de Staat het griffierecht van € 103 aan de belanghebbende dient te vergoeden. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

Nr. 41.846
12 september 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Verenigde Staten van Amerika, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2005, nr. 02/6099 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 januari 2001 uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting uitgereikt, welke uitnodigingen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 18 december 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling ingevolge artikel 22e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) konden worden vastgesteld binnen een termijn van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan. Het Hof heeft in dat kader geoordeeld dat artikel 22e, lid 2, van de AWR ten aanzien van belanghebbende toepassing mist, nu aannemelijk is dat zijn handelen - het zonder voorafgaande kennisgeving overdragen van de auto's - was gericht op ontduiking van douanerechten en omzetbelasting bij invoer.
3.2. Tegen laatstvermeld oordeel richten zich de klachten met in hoofdzaak het betoog dat belanghebbende met zijn handelen niet de bedoeling had de rechten bij invoer te ontduiken en dat hij zich aan de geldende voorschriften heeft willen houden en volgens zijn inzicht ook heeft gehouden.
3.3. Van op ontduiking van de rechten bij invoer gericht handelen of nalaten in de zin van artikel 22e, lid 2, van de AWR is, mede gelet op het bepaalde in lid 1 van dat artikel, sprake indien een persoon een strafrechtelijk vervolgbare handeling heeft verricht, als gevolg waarvan het juiste bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer niet is komen vast te staan, met het oogmerk de rechten bij invoer te ontduiken. De betrokkene moet zich ervan bewust zijn geweest dat door zijn handelen of nalaten rechten bij invoer zouden worden ontdoken of dat er een aanmerkelijke kans bestond dat door zijn handelen of nalaten rechten bij invoer zouden worden ontdoken.
3.4. Bij zijn hiervoor in 3.1 als laatste vermelde oordeel heeft het Hof als maatstaf gehanteerd of belanghebbende niet in redelijkheid heeft kunnen menen dat de (overdracht van de) tenaamstelling van de auto doorslaggevend was voor de toepasselijkheid van de vrijstelling. Aldus geeft dit oordeel, gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten treffen in zoverre doel.
3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. 's Hofs uitspraak kan, gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2008.