"Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal kratten bier. Aldus heeft verdachte een strafbaar feit gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 1 mei 2006 is verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het onderhavige feit ten minste driemaal ter zake van een misdrijf tot een vrijheidsbenemende sanctie veroordeeld. Uit het uittreksel blijkt dat verdachte zich zeer regelmatig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Deze feiten veroorzaken overlast voor de samenleving en brengen schade toe aan de direct getroffenen. Uit de rapportage van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 21 februari 2006 blijkt onder meer dat het risico dat verdachte zal recidiveren als hoog moet worden ingeschat. Er dient derhalve ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het hiervoor genoemde rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland blijkt onder meer:
De totale RISc-score is hoog. Dit betekent dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Betrokkene is een man met een 21 jaar bestaande polydrugsafhankelijkheid van opiaten, cocaïne, methadon en verschillende soorten medicijnen. Betrokkene komt al vanaf jonge leeftijd regelmatig met Justitie in aanraking. Betrokkene heeft problemen op alle leefgebieden. Vele, met name, klinische pogingen om de (verslaving)problematiek te doorbreken, mislukken ondanks de goede voornemens op het moment dat deze plannen gemaakt worden. Periodes van detentie worden gevolgd door periodes van het leven op straat, wat bij betrokkene excessief middelengebruik en crimineel gedrag met zich meebrengt. Betrokkene is niet bij machte, en tevens niet voldoende gemotiveerd om op vrijwillige basis een klinisch hulpverleningstraject in te gaan of om in een drangtraject, bijvoorbeeld in het kader van een schorsing van de preventieve hechtenis of in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht een traject te volbrengen. Enkel in een gesloten klinisch observatietraject (middels een schorsing) is het betrokkene gelukt om een traject te voltooien. Het opleggen van een ISD-maatregel zou betrokkene de benodigde Justitiële druk kunnen geven, zodat er voor betrokkene vanuit een gestructureerde omgeving (detentie) een start gemaakt kan worden met (eventuele) diagnostiek en van daaruit toeleiding naar een klinisch behandeltraject. Aangezien betrokkene moeilijk plaatsbaar is en een langdurig traject noodzakelijk is, willen wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel adviseren voor de maximale periode van 2 jaar.
Het hof neemt de opvatting met betrekking tot de recidivekans en het advies vanuit het genoemde rapport over en maakt die tot de zijne. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel eist.
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat er in de onderhavige zaak geen concreet behandelprogramma is. Mocht het hof van oordeel zijn dat er wel een concreet behandelprogramma is, dan is dat niet gebaseerd op een interventiematrix en biedt dat geen inhoudelijke interventies. Op grond daarvan is de raadsvrouw van mening dat de ISD-maatregel niet moet worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat het hiervoor genoemde rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland voldoet aan de wettelijke eisen nu het op de RISc-methodiek is gebaseerd. Het rapport biedt voldoende inzicht in de problematiek van verdachte. Hoewel het rapport aldus voldoende basis biedt voor het opleggen van de ISD-maatregel, is nog niet voldaan aan het matrixidee dat de wetgever voor ogen staat. Weliswaar is enige duidelijkheid gegeven over de richting waarin een programma voor verdachte zich zou moeten ontwikkelen, maar deze informatie is nog te weinig bepaald om tot een ongeconditioneerde oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren te kunnen besluiten. Daarom zal het hof bij het opleggen van de maatregel bepalen dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging bericht over de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel. Het hof gaat er daarbij vanuit dat alsdan meer specifieke en gedetailleerde informatie over de invulling van het programma voor verdachte zal worden geboden.
De raadsvrouw heeft daarnaast gesteld dat sprake is van strijdigheid met het proportionaliteitsbeginsel indien in onderhavige zaak de ISD-maatregel wordt opgelegd en dat deze maatregel derhalve niet dient te worden opgelegd. Het hof overweegt dat dit aspect van de regeling van de ISD-maatregel blijkens de wetsgeschiedenis reeds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde is geweest. De wetgever heeft hierover beslissingen genomen die hebben geleid tot de wettelijke regeling zoals die thans in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Het verweer van de verdediging richt zich tegen de innerlijke waarde van deze wet in formele zin. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de wetgever zelf en niet aan de rechter. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Het hof zal verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, zij het onder het hiervoor omschreven voorbehoud. Gelet op de inhoud van voornoemd voorlichtingsrapport is niet te verwachten is dat de problematiek van verdachte kan worden behandeld binnen een kortere termijn dan de maximale duur van de maatregel. Derhalve zal het hof de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel."